Fout bij het starten van de viewer

De configuratie kon niet worden geladen.

Bochtafsnijding Delftse Schie

toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor het beheer van de provinciale vaarwegen, waaronder de vaarweg Delftse Schie, tussen de Hoge Brug in Overschie tot aan de Binckhorstbrug in Den Haag. Onderdeel van deze beheerstaak is het nautisch beheer van de vaarweg dat de zorg voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer omvat.

Als vaarwegbeheerder streeft de provincie Zuid-Holland al geruime tijd naar een veilige en vlotte doorvaart van de scheepvaart in de Delftse Schie. Een knelpunt dat in dat kader wordt aangepakt, is de situatie bij Overschie tussen de Doenkadebrug en de Hoge Brug. Hier vormen de twee haakse bochten in de rivier een belemmering voor de goede en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer, onder andere door toename van de scheepvaart. Door een 'bochtafsnijding' in de Delftse Schie te realiseren, wordt het probleem aangepakt. Het project 'bochtafsnijding Delftse Schie' kent twee doelen:

  • verbeteren van de nautische situatie ter hoogte van Overschie;
  • verbeteren van de leefomgeving van de omwonenden.

De ingrepen die in het kader van de bochtafsnijding dienen te worden uitgevoerd, zijn strijdig met het vigerende planologisch regime ter plaatse (bestemmingsplan 'Overschie-Dorp' uit 1995 en bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Noordwest' uit 2013). Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. In het verleden zijn al procedures gestart om de bochtafsnijding juridisch-planologisch mogelijk te maken. Voor de hele voorgeschiedenis wordt verwezen naar §1.3.

1.2 Nut en noodzaak

Belang vaarweg Delftse Schie

De Delftse Schie is onderdeel van de corridor Den Haag-Rotterdam. De vaarweg is thans aangewezen voor schepen met CEMT-klasse III/M3, wat inhoudt dat vrachtschepen met een breedte van 7.20 meter en een lengte van maximaal 70 meter en diepte van 2.60 meter over de Delftse Schie mogen varen.

De Delftse Schie is allereerst van groot belang voor de regionale en lokale beroepsvaart. Deze vaart bestaat met name uit het vervoer van huisvuil van en naar afvalverwerkingsbedrijven en het vervoer van grondstoffen van en naar beton- en asfaltcentrales zoals Basal West en DSM. Het beleid van de provincie is erop gericht de vaarweg tussen Den Haag en Rotterdam voor de binnenvaart in stand te houden en zodanig in te richten dat een goed economische gebruik ervan mogelijk en aantrekkelijk is. Belangrijkste redenen daarvoor zijn dat het bulktransport over water een elementaire rol vervult in de voorziening van zand en de bevoorrading van asfalt- en betoncentrales. Met de vaarweg wordt de zwaar belaste weginfrastructuur in de corridor Den Haag-Rotterdam ontlast. Daarnaast bestaat potentie voor intensiever gebruik van de vaarweg, aangezien langs de Delftse Schie nog voldoende mogelijkheden bestaan voor aan vaarwater gebonden bedrijvigheid.

Daarnaast vervult de vaarweg een belangrijke functie voor de recreatievaart, doordat de Delftse Schie een belangrijke schakel in de doorgaande route tussen het IJsselmeer en de Zeeuwse wateren is.

Probleem: bochten Delftse Schie

In de Delftse Schie nabij Overschie bevinden zich tussen de Doenbrug en de Hoge Brug kort na elkaar twee zeer scherpe, bijna haakse bochten. Het vaarwegprofiel van de bochten, oorspronkelijk ontworpen voor de trekvaart, voldoet niet aan de vereisten voor vaarwegen op grond van de Richtlijnen Vaarwegen. Voor bochten is een bochtstraal van vier maal de lengte van het maatgevende schip, in dit geval dus 280 meter, het uitgangspunt.

Hier wordt niet aan voldaan, waardoor meerdere problemen op de vaarweg ontstaan.

Allereerst is sprake van een nautisch niet veilige situatie. Door de twee scherpe, smalle bochten vlak achter elkaar ontstaat een onoverzichtelijke situatie. De beroepsvaart die frequent gebruik maakt van deze vaarweg kent de situatie ter plaatse en voor deze vaart zullen de bochten uit veiligheidsoogpunt dan ook niet het grootste probleem opleveren.

Voor de recreatievaart, die in grote aantallen over de vaarweg vaart, is dat anders. Omdat het passeren van een binnenvaartschip in de bochten niet mogelijk is, moet de recreatievaart voor de bochten wachten op tegemoetkomende beroepsvaart. De recreatievaart is echter lang niet altijd bekend met de situatie ter plaatse en handelt dan ook niet altijd voorspelbaar en adequaat. Bijna-aanvaringen met recreatievaartuigen zijn dan ook niet zeldzaam.

Een tweede probleem is dat schippers veel moeite hebben om deze twee scherpe bochten veilig te nemen. Om de twee bochten te passeren, moet de beroepsvaart veel vermogen aanwenden om niet uit het roer te lopen. Het komt echter met enige regelmaat dat het schip de bocht niet kan nemen en tegen de oever slaat, waardoor oeverafkalvingen ontstaan. Dit betekent niet alleen veel schade aan de oevers, maar doordat puin en steen in de vaarweg terecht komen, kunnen ook schroefbeschadigingen bij schepen ontstaan. Tevens ontstaan uitspoelingen van de oevers als gevolg van golfslag en woeling die door de scheepvaart wordt veroorzaakt.

De bochten in de Delftse Schie veroorzaken niet alleen voor problemen op de vaarweg, maar belemmeren tevens een vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Schepen worden regelmatig geconfronteerd met wachttijden van gemiddeld 15 minuten. Daarnaast leiden de twee bochten tot meer brandstofverbruik door de extra wachttijd en omdat in veel gevallen de boegschroef nodig is om de scherpe bochten door te komen.

Nut en noodzaak bochtafsnijding

De nut en noodzaak van de bochtafsnijding van de Delftse Schie zijn te onderbouwen aan de hand van de volgende thema's:

  • Bevorderen veiligheid;
  • Bevorderen scheepvaart;
  • Ontlasten huidige vaarweg met bochten.

Bevorderen veiligheid en verminderen overlast

Op 24 november 2009 hebben Gedeputeerde Staten de voorkeursvariant voor de bochtafsnijding Delftse Schie vastgesteld, met daarin opgenomen een aantal maatregelen, die een goede invulling geven aan de doelstelling van een vlotte en veilige doorvaart van het scheepvaartverkeer op de Delftse Schie. De effecten van deze ingrepen zijn:

  • Minder vertraging op het vaartraject tussen Rotterdam en Den Haag voor de beroepsvaart;
  • Minder conflicten tussen beroeps- en recreatievaart;
  • Verbeteren van de nautische veiligheid en doorstroming door opheffing van twee scherpe bochten in de vaarweg;
  • Verbeteren van de leefomgeving voor de omwonenden door afname van emissies (geluid, lucht en lichthinder);
  • Meer duurzame situatie voor oevers door minder golfslag en zuiging;
  • Een nieuwe kortere vaarweg die voldoet aan de eis, dat twee maatgevende schepen elkaar vlot en veilig kunnen passeren.

Het uitgangspunt van het provinciaal beleid conform de nota scheepvaart en vaarwegen is, dat er op de vaarweg tussen Rotterdam en Den Haag naar wordt gestreefd om op een vlotte en veilige manier transport over water af te kunnen wikkelen met een gemiddelde snelheid van 9 km/uur. De forse infrastructurele ingreep van het verwijderen van beide bochten in de Delftse Schie draagt bij aan deze algemene doelstelling.

Op de nieuwe vaarweg kunnen twee tegemoet komende schepen elkaar veilig en vlot passeren omdat het profiel voldoet aan de eisen voor de bij de vaarweg behorende maatgevende schepen. Hierdoor wordt bereikt dat er enige minuten tijdwinst wordt geboekt ten opzichte van de bestaande situatie. Neveneffect is ook dat voor het goederenvervoer van bulkgoederen over de Schie de betrouwbaarheid wordt verhoogd van de te voorspellen tijd waarop de bestemming kan worden bereikt.

Als extra veiligheidsvoorziening komt er ten noorden van de Hoge Brug een wachtplaats voor zowel de recreatie als de beroepsvaart. Deze nautische voorziening wordt aangelegd in dienst van de veiligheid om ingeval van calamiteiten of het niet functioneren van de Hoge Brug schepen op te kunnen vangen.

Bevorderen scheepvaart

In de nota Vaarwegen en scheepvaart 2006 is de vaarweg tussen Rotterdam en Den Haag aangemerkt als een belangrijke vaarweg voor het beroepsgoederenvervoer. Via deze modaliteit kunnen veel bulkgoederen en afval van en naar Rotterdam en Den Haag worden afgewikkeld ter ontlasting van het wegverkeer tussen beide steden. In bovengenoemde nota is al aangegeven dat het belang wordt onderkend om de bedrijvigheid langs het water in stand te houden voor het vervoer over water. Het bulktransport over water vervult een elementaire rol in de voorziening van zand en de bevoorrading van asfalt en betoncentrales die langs de vaarweg liggen en die om afzettechnische en economische redenen in de buurt van bouwprojecten moeten liggen. In het dichtbevolkt stedelijk gebied zal er altijd een afzetgebied en bouwactiviteiten zijn.

In de nota Vaarwegen en scheepvaart zijn wensbeelden benoemd voor de inrichting van de vaarweg, met bijbehorende grote infrastructurele projecten zoals de bochtafsnijding nabij Overschie, zodat in de toekomst het scheepvaartverkeer vlot en veilig van Rotterdam en Den Haag en vice versa kan varen.

De verwachting is dat met het opheffen van beide bochten er een tijdwinst is te boeken van vijf minuten ingeval er geen tegemoetkomend verkeer is.

Omdat over de Delftse Schie vooral afval en bulkgoederen zoals zand en grind wordt vervoerd voor bouwprojecten, hangt het te vervoeren volume direct samen met de ontwikkelingen rond Rotterdam, Delft en Den Haag en zijn daarmee welvaartsafhankelijk. Momenteel is er een recessie en passeren minder schepen de Kandelaarsbrug, maar de investeringen worden gedaan voor de lange termijn. De cijfers uit 2012 wijzen overigens uit dat het aantal scheepsbewegingen is afgenomen, maar dat er geen afname is te zien in het vervoerde volume. Volgens verschillende economische scenario's wordt na beëindiging van de recessie groei verwacht.

Ontlasten huidige vaarweg met bochten

Doordat de huidige vaarweg blijft bestaan, kan er door de recreatievaart - met inachtneming van de doorvaarthoogte van de te realiseren brug naar het eiland - na realisatie van de bochtafsnijding een keuze worden gemaakt of de recreatieve route via de huidige of nieuwe vaarweg wordt gevaren. Voor de beroepsvaart is het fysiek onmogelijk om gebruik te maken van de huidige vaarweg. Hiermee is bereikt dat de huidige vaarweg wordt ontlast en er geen overlast meer wordt ondervonden van de beroepsvaart.

verplicht

1.3 Voorgeschiedenis

De provincie Zuid-Holland streeft sinds 1932 naar verruiming van de Delftse Schie. Zo paste de provincie gedurende de jaren '60 en '70 onder andere de doorvaartbreedte van de bruggen tussen Rotterdam en Den Haag aan. Na een verruiming van de Kolk in Delft en het slopen van de Rotterdammerpoortbrug vormt de situatie bij Overschie een knelpunt voor de veilige en vlotte doorvaart van de huidige scheepvaart. Door de groei (in lengte) van de schepen zijn de haakse bochten een knelpunt geworden in de vaarweg, schepen moeten op elkaar wachten en er is geen uitloop bij eventuele calamiteiten. Daarnaast ondervinden omwonenden hinder van de scheepsbewegingen (geluid, luchtemissie, golfslag en licht). Deze situatie wordt in het beheerplan Vaarwegen (2005) beschreven als niet acceptabel.

De bochtafsnijding zorgt voor een positief resultaat van ruim 2.5 miljoen euro meerwaarde. In de besluitvorming was deze meerwaarde van ondergeschikt belang ten opzichte van de te behalen projectresultaten (zoals omschreven in de eerste alinea van deze paragraaf).

Op 24 november 2009 heeft het college van Gedeputeerde Staten voor het provinciale project Bochtafsnijding Delftse Schie de voorkeursvariant vastgesteld. In de vastgestelde voorkeursvariant is het tracé van het project bepaald. De besluitvorming over de voorkeursvariant door Gedeputeerde Staten, heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de vastgestelde Regeling Projecten Zuid-Holland. De besluitvorming over de voorkeursvariant is ter informatie aangeboden aan Provinciale Staten.

Met het besluit van Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de voorkeursvariant is bestuurlijk het Uitvoeringsbesluit voor het project genomen.

Na het Uitvoeringsbesluit voor het project hebben de provincie Zuid-Holland en gemeente Rotterdam afgesproken dat de gemeente Rotterdam een aantal procedures zou starten om het door de provincie Zuid-Holland gewenste project Bochtafsnijding Delftse Schie planologisch mogelijk te maken. Dat betrof een drietal ruimtelijke besluiten:

  • Wijzigingsplan 'Bochtafsnijding Delftse Schie' (vastgesteld op 17 april 2013) voor de nieuwe vaarweg/dijk op basis van het bestemmingsplan Overschie-Dorp (bevoegd gezag: deelgemeente Overschie);
  • Bestemmingsplan 'Waterkering Delftse Schie' voor het deel van de huidige westelijke waterkering en een te realiseren vispaaiplaats. Door een omissie in de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Overschie-Dorp konden deze gronden niet in de wijzigingsprocedure worden meegenomen. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State zou aan dit bestemmingsplan tevens de westelijke bomenrij aan het plangebied worden toegevoegd (bevoegd gezag: gemeente Rotterdam);
  • Omgevingsvergunning voor de afwijking van het bestemmingsplan voor de aanleg van een brug om het eiland dat ontstaat door de bochtafsnijding bereikbaar te houden (bevoegd gezag: gemeente Rotterdam). Het ontwerpbesluit heeft inmiddels ter inzage gelegen van 7 november tot en met 18 december 2013, waarbij de mogelijkheid is geboden zienswijzen in te dienen. Ondanks deze afzonderlijke procedure is ervoor gekozen de noordelijke brug in het inpassingsplan op te nemen.

Bij besluit van 17 april 2013 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie het wijzigingsplan 'Bochtafsnijding Delftse Schie' vastgesteld. Over het bestemmingsplan voor de waterkering en de vispaaiplaats heeft besluitvorming in het college van B&W van de gemeente Rotterdam plaatsgevonden. Het bestemmingsplan is daarna niet ter visie gegaan, vanwege een uitspraak van de Raad van State inzake een voorlopige voorziening tegen het wijzigingsplan 'Bochtafsnijding Delftse Schie'. Op 2 augustus 2013 heeft de Raad van State de inwerkingtreding van het wijzigingsplan namelijk geschorst.

Vanwege enerzijds de uitspraak van de Raad van State en anderzijds de wens van de omwonenden dat het besluitvormingsproces integraler opgepakt zou moeten worden, hebben de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk besloten dat een integraal Provinciaal Inpassingsplan wordt opgesteld dat betrekking heeft op alle gronden van de bochtafsnijding binnen de gemeente Rotterdam. Voor de realisatie van de noordelijke brug, wordt momenteel een separate afwijkingsprocedure doorlopen bij de gemeente Rotterdam. In het kader van de integraliteit zijn deze gronden ook meegenomen in onderhavig inpassingsplan.

1.4 Provinciaal inpassingsplan

De uitspraak van de Raad van State is voor de gemeente Rotterdam de aanleiding om de eerder gemaakte afspraak, dat de gemeente een drietal planologische procedures zal doorlopen, te heroverwegen (zie §1.3). De gemeente Rotterdam staat achter het project, maar heeft de provincie verzocht om een Provinciaal Inpassingsplan op te stellen in plaats van de door de gemeente te doorlopen planologische procedures. Het opstellen van een inpassingsplan door de provincie betreft daarmee ook het repareren van het besluit van de deelgemeente Overschie op het wijzigingsplan, om daarmee tot uitvoering van het provinciaal besluit tot de aanleg van de bochtafsnijding over te kunnen gaan. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam staan daarmee beide achter het opzetten van een integraal plan voor de bochtafsnijding.

Het samenvoegen van de ruimtelijke ordeningsprocedures voor het realiseren van de nieuwe vaarweg komt de overzichtelijkheid ten goede en levert een vermindering van het aantal procedures op. Voortvarende besluitvorming is voor het project van belang gezien de bijdragen van derden aan het project die een snelle realisatie van het project vereisen.

De Statencommissie Ruimte en Leefomgeving heeft op 8 januari 2014 de bochtafsnijding van de Delftse Schie besproken. Provinciale Staten hebben op 29 januari 2014 de startnotitie vastgesteld. Daarmee is opdracht gegeven tot het opstellen van een inpassingsplan.

1.5 Vastgestelde bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Overschie-Dorp', vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam op 29 juni 1995 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland op 26 september 1995;
  • 'Schiezone', vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam op 18 februari 2010;
  • 'Bedrijventerrein Noordwest', vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam op is op 23 april 2013.

Voor een overzicht en uitgebreidere beschrijving van bovengenoemde plannen wordt verwezen naar §2.3.

1.6 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen tussen de Doenkadebrug over de Delftse Schie en de Hoge Brug over de Delfshavense Schie en behoort grotendeels tot de Rotterdamse deelgemeente Overschie. In het zuidwesten is een klein gedeelte gelegen in de gemeente Schiedam. Het plangebied wordt grofweg begrensd door het huidige tracé van de Delftse Schie ter hoogte van de woonkern Overschie en het bedrijventerrein Noordwest (de bomenrij maakt onderdeel uit van het plangebied). De noordelijke oeververbinding ter ontsluiting van het toekomstige eiland, maakt tevens onderdeel uit van het plangebied. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2. Het plangebied ligt in zijn geheel in de gemeente Rotterdam, deelgemeente Overschie. De zuidgrens wordt gevormd door de gemeentegrens met de gemeente Schiedam.

verplicht

1.7 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het beleid van de verschillende overheidsinstanties beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied gevolgd door een beschrijving van de toekomstige (juridische) plansituatie in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de relevante aspecten op het gebied van water, waarna in hoofdstuk 6 de invloed van de plannen op de verschillende milieuaspecten zijn beschreven. Hoofdstuk 7 en 8 gaan ten slotte in op respectievelijk de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

hoofdstuk 2 Beleid

Dit hoofdstuk gaat in op de relevante beleidskaders van de verschillende overheden die betrekking hebben op onderhavig inpassingsplan.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 - onder aanvaarding van een aantal moties - door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit

In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.

De topsectoren - water, agro(logistiek) en food, tuinbouw, high-tech systemen en materialen, life sciences, chemie, energie, logistiek, creatieve industrie en hoofdkantoren - zijn geconcentreerd in stedelijke regio's, vooral rond deze mainports, de brainport en greenports. Het kabinet investeert samen met ondernemers en onderzoekers gericht in deze topsectoren.

verplicht

Relevantie plangebied

De ontwikkeling heeft niet direct betrekking op de nationale belangen. Wel draagt de ontwikkeling bij aan het beter benutten van de bestaande infrastructuur in het algemeen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening 

In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen gedefinieerd waarvoor het Rijk verantwoordelijkheid draagt. Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat in december 2011 in werking is getreden.

Relevantie plangebied

Er zijn in het Barro geen bepalingen opgenomen die direct aan de orde zijn voor het project bochtafsnijding Delftse Schie.

Richtlijnen Vaarwegen

De Richtlijnen Vaarwegen bundelen de Nederlandse kennis op het gebied van het ontwerp en de inrichting van vaarwegen, zowel vaarwegvakken als havens, bruggen en sluizen. Ze geven aanwijzingen voor het kiezen van een maatgevend schip en maatgevende hydraulische randvoorwaarden voor zowel beroeps- als recreatievaart. De richtlijnen gelden voor vaarwegen tot en met CEMT-klasse V. Door vaarwegen volgens dezelfde richtlijnen te ontwerpen, ontstaat een beter samenhangend vaarwegennetwerk.

Relevantie plangebied

Bij het ontwerp van de bochtafsnijding is aangesloten bij de Richtlijnen Vaarwegen.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Visie op Zuid-Holland en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie (PSV), de Verordening Ruimte (VR) en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). De Visie op Zuid-Holland is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben de visie op 2 juli 2010 vastgesteld en meerdere keren geactualiseerd (voor het laatst de actualisering 2012 op 30 januari 2013).

Eén van de doelstellingen in de structuurvisie is het verbeteren interne en externe bereikbaarheid onder andere door de capaciteit van regionale vaarwegen voor goederen te optimaliseren. Het in de visie geformuleerde mobiliteitsbeleid is allereerst vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart. Het PVVP is in de structuurvisie als uitgangspunt gehanteerd. Alle in de structuurvisie aangegeven nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur mogen in ruimtelijke plannen in ieder geval niet onmogelijk worden gemaakt.

Voor wat betreft het regionale vaarwegennet is het volgende beleid geformuleerd; de provincie wil het vervoer over water stimuleren. In het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan en de provinciale Nota Vaarwegen is dit beleid uitgewerkt. Het is vooral van belang dat er voldoende ruimte voor vaarwegengebonden bedrijvigheid behouden blijft of wordt ontwikkeld. De provinciale vaarwegen zijn op de functiekaart aangegeven. Het vaarwegennet biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit en toegankelijkheid van gebieden te verhogen. In samenspel met de beleidsontwikkeling voor de recreatieve toervaart en het ontwikkelen van een groenblauw netwerk zal het waternetwerk een meer integrale rol spelen.

De Delftse Schie is aangegeven op kaart 19 van de Verordening Ruimte als een Provinciale vaarweg, CEMT-klasse III. In artikel 15 van de verordening zijn regels opgenomen over vrijwaring en de oeverstrook. Hiermee is rekening gehouden in onderhavig inpassingsplan.

Relevantie plangebied

In de Visie op Zuid-Holland is het project bochtafsnijding Delftse Schie - Rotterdam concreet benoemd als ruimtelijke reservering voor regionale verbindingen. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen voor de wijze waarop primaire en regionale waterkeringen moeten worden bestemd. Deze zijn toegepast binnen dit inpassingsplan.

Visie Ruimte en Mobiliteit

De PSV en het PVVP worden vervangen door de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Deze visie bestaat uit de Visie, de Verordening Ruimte en de Programma's Ruimte, Mobiliteit en andere programma's.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben de Ontwerpvisie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De ontwerpvisie ligt ter inzage van 8 januari 2014 tot en met 18 februari 2014. In de ontwerpvisie en bijbehorende documenten beschrijft het college van Gedeputeerde Staten het provinciale beleid, de regels en de wijze van uitvoering voor de ruimtelijke ontwikkeling en het mobiliteitsbeleid in de provincie Zuid-Holland.

De vaststelling van de VRM door PS staat gepland op 9 juli 2014. Met de vaststelling van de VRM zullen de Verordening Ruimte en het Programma Mobiliteit integraal worden herzien en vastgesteld. In het ontwerp van het Programma Mobiliteit wordt de ambitie uitgesproken om de Delftse Schie zoveel mogelijk aan te passen aan de kwaliteitscriteria van CEMT-klasse III.

In de Ontwerpvisie Ruimte en Mobiliteit is aangegeven dat de vaarwegen in Zuid-Holland belangrijker worden voor het goederenvervoer. Bij een volledig netwerk van vaarwegen horen voldoende, kwalitatief hoogwaardige overslaglocaties. De bestaande bedrijventerreinen aan de oevers van dit netwerk worden behouden en beter benut. Dit geldt zowel voor de provinciale vaarwegen als voor de rijksvaarwegen, zoals de oost- en zuidwaartse achterlandverbindingen en de Hollandse IJssel.

De samenloop van de beroepsvaart met de recreatievaart moet adequaat worden geregeld. Op de Gouwe, de Delftse Schie en het Rijn-Schiekanaal tussen Delft en Den Haag heeft de beroepsvaart prioriteit. Op de overige provinciale vaarwegen wordt gestreefd naar een vlotte en veilige afwikkeling, met een goed samenvaren van beroeps- en recreatievaart.

Relevantie plangebied

De bochtafsnijding van de Delftse Schie past binnen de beleidsuitgangspunten uit de VRM.

Waterverordening Zuid-Holland

Op 14 oktober 2009 hebben Provinciale Staten de Waterverordening Zuid-Holland vastgesteld. Vanwege diverse ontwikkelingen - waaronder de bochtafsnijding - is de provincie voornemens om de Waterverordening op delen te herzien.

Langs de Delftse Schie lopen ter bescherming van het achterland regionale waterkeringen. De regionale waterkeringen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn aangewezen en genormeerd op een kaart in bijlage 1 bij de Waterverordening Zuid-Holland. Met de bochtafsnijding zullen er aan beide zijden van de nieuwe vaargeul waterkeringen bijkomen. Tevens zal de veiligheidnormering van de kering rondom het met de bochtafsnijding nieuw gevormde poldereiland moeten worden aangepast/vastgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft hiertoe een schriftelijk verzoek ingediend bij de provincie. Met deze wijziging is ook gekeken of er nog andere aanpassingen noodzakelijk zijn van deze kaart bij de Waterverordening Zuid-Holland, die sinds de vaststelling van de Waterverordening in 2009 niet meer is geactualiseerd. Daarbij is ook de dit voorjaar door Delfland vastgestelde nieuwe Legger Regionale waterkeringen in ogenschouw genomen.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft verzocht om aan de keringen rondom het nieuwe poldereiland veiligheidsklasse III toe te kennen. Dit is de laagste klasse die in het beheergebied van Delfland geldt en is - gezien de (toekomstige) bestemming van de polder voor agrarisch natuurbeheer - afdoende. De bestaande keringen aan de zuid- en oostkant van het toekomstige eiland voldoen op dit moment al aan veiligheidsklasse III. Voor de nog aan te leggen kering aan de westkant van het toekomstige eiland is het ontwerp op deze veiligheidsnorm gebaseerd.

De aan te leggen kering aan de westkant van de nieuwe waterweg beschermt de Oost-Abtspolder, waarin onder meer het bedrijventerrein Noordwest is gelegen. Het Hoogheemraadschap heeft verzocht om aan deze keringen de (hogere) veiligheidsklasse IV, die al gold voor deze polder, toe te kennen.

Relevantie plangebied

De huidige en toekomstige waterkeringen binnen het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering', waarmee wordt aangesloten bij de voorwaarden die gelden vanuit de Waterverordening en de wijzigingsvoorstellen die daarvoor zijn gedaan.

Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart

Provinciale Staten hebben op 20 juni 2006 de beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart 2006 vastgesteld. Hierin staat aangegeven welke functie de regionale vaarwegen vervullen, welke eisen daaraan zijn verbonden en welke verbeteringen de provincie wil realiseren om een vlot en veilig scheepvaartverkeer te waarborgen. De nota is kaderstellend voor gemeenten, Rijk en railinfrastructuur. Er worden eisen gesteld aan kruisingen met vaarwegen en bedieningstijden van bruggen en sluizen. Belangrijke maatregelen met een ruimtelijk effect zijn: aanpassingen aan de Julianasluis bij Gouda, bochtafsnijding van de Schie bij Overschie, een overslagterminal bij Alphen aan den Rijn realiseren en een goederenterminal aanleggen voor de Rotterdamse haven bij Alblasserdam. De provincie neemt het initiatief als het om de planvorming gaat. De uitvoering ligt vooral bij de gemeenten.

De nota vormt een nadere uitwerking van het PVVP (deel A) wat betreft het onderdeel vaarwegen. Daarin zijn de grote beleidslijnen en de ambities reeds verwoord. De verdere doorwerking van het beleid vindt plaats in het jaarlijks Meerjarenprogramma Infrastructuur (MPI) waar het gaat om de financiële middelen (kapitaaldienst) voor investeringen in infrastructuur en voor groot onderhoud en het periodiek op te stellen Beheerplan Vaarwegen van de Dienst Beheer Infrastructuur waarin de uitgangspunten en prioriteiten voor het beheer en onderhoud nader worden geoperationaliseerd ten behoeve van de instandhoudingsplannen.

Relevantie plangebied

De bochtafsnijding Delftse Schie, die met dit inpassingsplan wordt mogelijk gemaakt, is als maatregel benoemt in de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart.

2.3 Gemeentelijk beleid

Stadsvisie Rotterdam: ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

De Stadsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 november 2007 en vormt het bestuurlijke toetsingskader van de gemeente voor toekomstige ruimtelijke ingrepen in de stad. Het is een gemeentelijk beleidsdocument van een vergelijkbare strekking als een structuurvisie in de zin van de Wro. In de Stadsvisie is het actuele gemeentelijk ruimtelijke beleid vastgelegd en het stadsbestuur beschouwt deze als het vervolg op het structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw)projecten in de stad, waardoor Rotterdam over ongeveer vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst.

Relevantie plangebied

In de Stadsvisie is de bochtafsnijding van de Schie vernoemd en is aangegeven dat voor Overschie hierdoor mogelijkheden ontstaan voor kleine verbeteringen.

Waterplan

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 20 december 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt vooral gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen, om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

In het uitvoeringsprogramma ligt het onderhavige project binnen de zone van bedrijventerrein Noordwest, waarvoor een wateropgave geldt van 15.000 m3, verder op te lossen in de periode 2030-2050.

In het Waterplan 2 is de ruimtelijke toepassing van bomen in de stad beschreven aan de hand van de Bomenstructuurvisie. Hierin staan onder meer richtlijnen voor bomen langs dijken, singels en waterkeringen. Aandachtspunt daarbij vanuit het waterplan is het risico van bomen bij waterkeringen en watergangen voor de waterveiligheid (stabiliteit van de dijk) en waterkwaliteit (schaduwvorming en extra kosten voor bladvissen en baggeren). Met tijdige afstemming tussen gemeente en waterschappen zijn per gebied goede maatwerkoplossingen mogelijk. De omgang met de bomen aan de westzijde van het plangebied is beschreven in hoofdstuk 4.

Herijking Waterplan 2
Sinds het opstellen van het Waterplan 2 in 2007 is er veel gebeurd. Er is een grote hoeveelheid waterberging gerealiseerd in combinatie met vergroening van de stad. Ook investeerden gemeente en waterschappen in innovatieve oplossingen, zoals groene daken om neerslag langer vast te houden, waterpleinen en (ondergrondse) waterberging. Rotterdam is dé waterstad van Nederland geworden.

Het doel en de visie van Waterplan 2 staan nog steeds overeind. Maar de weg ernaartoe is op enkele punten aangepast aan de huidige tijd en economische situatie. De focus ligt vooral op de opgaven voor de toekomst. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitdagingen van nu en het klimaat van morgen. Met de herijking van Waterplan 2 Rotterdam blijven gemeente en waterschappen werken aan water voor een aantrekkelijke en klimaatbestendige stad.

Relevantie plangebied

Bij de vormgeving van dit inpassingsplan is rekening gehouden met de eisen uit het Waterplan.

Vastgestelde bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Overschie-Dorp';
  • 'Schiezone';
  • 'Bedrijventerrein Noordwest'.

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Noordwest' geldt aan de westzijde van het plangebied. Voor de gronden binnen dit bestemmingsplan geldt daar momenteel de bestemming 'Groen' met de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

Ter plaatse van de te realiseren noordelijke oeververbinding geldt grotendeels de bestemming 'Water' op grond van het bestemmingsplan 'Schiezone'. Ter plaatse van de Delftweg geldt de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer'.

Voor het grootste deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Overschie Dorp'. Het tracé van de bochtafsnijding kreeg in dit plan de bestemming 'Weidepark' en werd voorzien van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid om deze bestemming te kunnen wijzigen naar 'Water'.

Voor een klein deel ligt het project op het grondgebied van de gemeente Schiedam. In het betreffende bestemmingsplan Spaanse Polder uit 2005 is voor de bochtafsnijding een rechtstreekse bestemming opgenomen.

verplicht

2.4 Beleid deelgemeente Overschie

Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Overschie 2020

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Overschie 2020 is in 2006 opgesteld in opdracht van de gemeente Rotterdam, de deelgemeente Overschie en het Woningbedrijf Rotterdam en omschrijft hoe het bestaande woongebied zich tot 2020 ontwikkelt. Alleen de Overschiese gebieden binnen de huidige, bebouwde woonkern vallen onder deze visie.

De ontwikkelingsvisie vormt de komende jaren het vertrekpunt voor allerlei plannen op het gebied van bouwen, wonen, verkeer, voorzieningen, groen en milieu. Zo zal Overschie tot 2020 uitgroeien tot een gewilde plek in de noordrand van Rotterdam. Ruim en groen, met nog steeds het rustige, gemoedelijke karakter.

Relevantie plangebied

In de visie is aangegeven dat indien de bochtafsnijding van de Schie wordt aangelegd, het Ketheleiland voor voetgangers en fietsers bereikbaar kan worden. Dit zal een trekker voor de bewoners van Overschie en de omgeving kunnen worden.

Dit wordt bewerkstelligd door de realisatie van een noordelijke brugverbinding (deze wordt planologisch mogelijk gemaakt middels een afwijkingsprocedure, maar maakt tevens onderdeel uit van dit inpassingsplan).

Gebiedsvisie Overschie

De Gebiedsvisie Overschie, vastgesteld door de deelraad op 28 juni 2010, vormt de basis voor het gebiedsgericht werken in de Deelgemeente Overschie. Het is een wederzijds bestuurlijk bekrachtigd besluit tussen de deelgemeente Overschie en de gemeente Rotterdam tot een gezamenlijke aanpak met wederzijdse afspraken over de kansen en de wijze waarop deze benut worden. In de gebiedsvisie is vastgelegd wat de bijdrage van Overschie is aan het Collegeprogramma.

Relevantie plangebied

Voor wat betreft de bochtafsnijding sluit de gebiedsvisie aan bij de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Overschie 2020. Als beoogd eindresultaat voor het Ketheleiland wordt benoemd een open landelijk karakter met een vrij liggende wandel- en fietsroute, een noordelijke brug en een aantal passantenplaatsen.

2.5 Conclusie

Uit bovenstaande paragrafen is gebleken dat de bochtafsnijding van de Delftse Schie aansluit bij het ruimtelijk beleid van zowel rijk en provincie als gemeente en deelgemeente. Voor wat betreft de plannen en visies die formeel in het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn vastgesteld, past het project bochtafsnijding binnen de gestelde beleidskaders.

hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De voormalige polderstructuur is goed terug te herkennen in de huidige verkavelingsstructuur van het plangebied. De lage ligging van het plangebied ten opzichte van het boezemwater van de Schie is kenmerkend voor het landschap. De Oost-Abtspolder en Overschie kennen een rijke ontstaansgeschiedenis die sterk samenhangt met de ontwikkeling van het watersysteem. Hieronder volgt een bondig overzicht van de transformatie van het landschap sinds de Middeleeuwen.

In de periode voor de bedijkingen hadden de zee en de Maas een sterke invloed op het landschap. Bewoning vond plaats op hoger gelegen kreekruggen, zoals bij Kethel en Kerkbuurt. In het moerassige landschap stroomden kreken die in vrije verbinding met de Maas stonden en onderhevig waren aan de invloed van de zee (getijden). Door een van de eerste grootschalige bedijkingen in het gebied ontstaat in de 11e eeuw de Oost-Abtspolder. De Schie stroomt dan nog onder vrije afwatering in de Maas. Vermoedelijk aan het begin van de 11e eeuw is vanuit de Schie een groot ontginnings- en afwateringskanaal gegraven, de Delf. Mede door deze verbinding kon Delft zich ontwikkelen tot een belangrijk marktcentrum. Evenals in de huidige situatie fungeerde de Schie tussen 1200 en 1300 als boezem voor zowel het hoogheemraadschap van Delfland als voor het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Tegengestelde belangen van beide waterschappen en het ontbreken van bemaling leidde in de 13e eeuw tot overbelasting van de boezem. Waterschap Schieland maakte daarom ter hoogte van de Doenkade een dam in de Schie, waardoor een doorlopende waterkering ontstond bestaande uit Oude Dijk, Oude Kade, Doenkade en Rodenrijsche kade. Als oplossing voor het ontstane afwateringsprobleem liet Delfland de Poldervaart (1280) aanleggen.

In de 14e eeuw wordt de definitieve zeewering gerealiseerd, de Schielandse Hoge Zeedijk. In 1340 graaft Rotterdam een eigen vaart naar de Schie, de Rotterdamse Schie (circa 1340-1347). Rotterdam krijgt zo een eigen verbinding naar het vruchtbare agrarische achterland. Delft zag dit als concurrentie en maakte in 1389 een eigen verbinding met de Maas, de Delftsche Schie, voorzien van een eigen haven, Delfshaven. Overschie kwam zo op een kruising te liggen van drie Schieën en ontwikkelde zich als een pleisterplaats voor reizigers over land en water van Rotterdam en Schiedam naar Delft en Den Haag.

De periode tussen 1600 en 1800 wordt gekenschetst door verveningen en de aanleg van droogmakerijen. Door de vervening zijn plassen ontstaan die rond 1800 zijn drooggemalen en verkaveld (droogmakerijen). De gronden langs de randen van de Schie, waaronder het plangebied, zijn niet verveend. Door de kreekafzettingen van onder andere klei en zand waren deze gronden niet geschikt voor de turfwinning. Langs de rand van de droogmakerijen ontstond een hoger gelegen restgebied met boerderijen en buitenplaatsen. De middelen van bestaan waren hoofdzakelijk gericht op de landbouw. In 1674 wordt naast het boerenbedrijf de scheepsbouw als een belangrijk bestaansmiddel in Overschie genoemd, Overschie bezit op dat moment namelijk acht scheepswerven.

Na de Tweede Wereldoorlog is het drooggemaakte plassengebied en een gedeelte van het niet uitgeveende gebied ten oosten ervan opgespoten en ingericht als bedrijventerrein.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is:

  • te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Het toetsen van bouwplannen en het opnemen van een archeologieparagraaf in bestemmingsplannen en inpassingsplannen zijn daarvan vaste onderdelen.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het project of geen verdere stappen te ondernemen.

Archeologische verwachting

Voor het gebied van de bochtafsnijding geldt dat er een redelijke tot grote kans is op het aantreffen van bewoningssporen uit enkele periodes van de Prehistorie, uit de Romeinse Tijd, en uit de Late Middeleeuwen (1000-1500) en de Nieuwe Tijd. Eventueel aanwezige bewoningssporen uit het Mesolithicum of nog ouder bevinden zich dieper dan 9 m ā€“NAP. Bewoningssporen uit het Neolithicum en de Bronstijd worden niet in het plangebied verwacht, maar dit is niet helemaal uit te sluiten. De terreinen met mogelijk geul- en oeverafzettingen van de Schie, en de randzone van het veen langs die afzettingen, worden kansrijk geacht voor het aantreffen van bewoningssporen uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen van circa 1000 tot 1200. Een klein gedeelte van het gebied bevat mogelijk dichtgegooide veenputten uit de 18e en 19e eeuw.

Over het bedrijventerrein Noordwest meldt het recentelijk opgestelde bestemmingsplan (vastgesteld 23 april 2013) het volgende: "Het plangebied Noordwest is in gebruik als bedrijventerrein en dus al bebouwd en verstoord, bovendien is het gebied grotendeels uitgeveend waardoor de archeologisch waardevolle lagen al zijn aangetast. In het westelijk deel van het gebied zijn alleen op grote diepte nog archeologische waarden aanwezig." Niettemin heeft het gehele bedrijventerrein een dubbelbestemming 'waarde archeologie 2' waar in de planvorming rekening mee gehouden dient te worden. Deze bestemming is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Bureauonderzoek

Eind 2006 is het bureauonderzoek uitgevoerd. Voor zes apart aangeduide terreinen en structuren (zie figuur 3.1) geldt dat er een zeer grote kans is op het aantreffen van archeologische bewoningssporen en vondsten, te weten:

  • het terrein dat een deel van het tracé van de Oude Dijk bevat tussen de Matlingeweg en de voormalige boerderij 's Gravenhuize is kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen van de tweede helft van de 12e eeuw. In de ondergrond kunnen oudere bewoningssporen van de late prehistorie aanwezig zijn;
  • het terrein dat mogelijk het vervolg bevat van het tracé van de Oude Dijk ten oosten van de boerderij 's Gravenhuize. Het terrein bevat mogelijk ook resten van de dam met mogelijk een sluis (hypothetisch) en bovendien resten van de kade van 1281. In de ondergrond kunnen oudere bewoningssporen van de late prehistorie aanwezig zijn;
  • het terrein met mogelijk bewoningssporen en een slotenpatroon uit de Romeinse Tijd;
  • twee terreinen met bewoningssporen vanaf vermoedelijk de 16e eeuw op en aan de Kethelsekade;
  • de Oude Kade, die mogelijk dateert uit circa 1281 en die tot circa 1400 in gebruik bleef.

Vindplaatsen

In het gebied zijn twee archeologische vindplaatsen bekend. Bij aanleg van een wegtalud circa halverwege het tracé van de bochtafsnijding is een vindplaats uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het is onduidelijk of er delen van deze vindplaats uit de 2e eeuw in de bodem bewaard zijn gebleven en of de vindplaats zich uitstrekt tot in het gebied. Bij de zuidelijke aansluiting van het nieuwe vaarwegtracé op de Delfshavense Schie is een vindplaats uit de Late Middeleeuwen bekend. Het betreft het terrein van de boerderij 's Gravenhuize.

verplicht

Verkennend onderzoek

In het plangebied is in 2007 een verkennend inventariserend veldonderzoek (Bijlage 1) uitgevoerd, om de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen. Het zuidwestelijke deel was daarbij niet toegankelijk als gevolg van de aanwezigheid van dichte begroeiing en bebouwing met bijbehorende oppervlakteverharding. De conclusies en aanbevelingen kunnen als volgt worden samengevat:

Landschappelijk gezien bestaat het plangebied uit een pakket afzettingen van Duinkerke op Hollandveen op afzettingen van Calais of Gorkum. In een groot aantal boringen zijn afzettingen van een (voorloper van) de Schie aangetroffen, vermoedelijk in de vorm van (rest)geul- en oeverafzettingen. Het kan daarbij gaan om afzettingen van Duinkerke I of Duinkerke III, maar deze kunnen ook het resultaat zijn van een geul of stroomgordel die meer dan 1.000 jaar, tot de indijking van het plangebied in de loop van de Late Middeleeuwen actief is geweest. Voor deze oeverafzettingen geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Proefsleuvenonderzoeken

In 2011 (vindplaats 2 en 5) (Bijlage 2) en 2012 (vindplaats 1) (Bijlage 3) zijn de vindplaatsen nader onderzocht door middel van waarderend inventariserend veldonderzoek (proefsleuven). De uitkomsten van deze onderzoeken waren dermate interessant dat er door het archeologisch bevoegd gezag is besloten om- vanwege de ligging in het plangebied - over te gaan tot opgraving.

Opgravingen

In februari 2013 (vindplaats 2 en 5) en juni 2013 (vindplaats 1) hebben de opgravingen van de vindplaatsen plaatsgevonden. In verband met de ligging van vindplaats 1 in de waterkering is door het bevoegd gezag besloten dat een lokaal deel (10m x 10m) tijdens de uitvoering van het project Bochtafsnijding Delftse Schie opgegraven zal worden.

De vindplaatsen 3 en 4 zijn tot op heden niet nader onderzocht, aangezien hier geen bodemverstorende werkzaamheden zullen plaatsvinden in het kader van de bochtafsnijding.

Conclusie

De resultaten van de opgravingen worden in het vast te stellen inpassingsplan opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden voldoende onderzocht en in kaart gebracht en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de ingrepen die met dit inpassingsplan worden mogelijk gemaakt.

3.3 Huidig gebruik

Het gebied heeft een rijke ontstaansgeschiedenis die wordt gekenmerkt door een opeenvolging van landschappelijke ingrepen om het gebruik van het landschap te optimaliseren. Deze historische gelaagdheid is goed zichtbaar in het gebied. De Schie is één van de oudste en meest prominente lagen die nog in het landschap aanwezig is. De polder in het plangebied is gaaf en open gebleven en heeft nog steeds een agrarische functie. De huidige verkaveling is reeds zichtbaar op kaarten uit de 18e eeuw. In het reliëf van het maaiveld zijn sporen uit het verleden te herkennen, waaronder de oude kade van de Schie. De oude kade is, samen met de huidige dijk langs de bestaande vaarweg en de lintbebouwing, opgenomen in de provinciale cultuurhistorische hoofdstructuur.

Het gebied is circa 19 hectare groot, waarvan circa 1,5 hectare is gelegen in de gemeente Schiedam.

De huidige groene zone tussen het bedrijventerrein Noordwest en de Schie tussen Doenkadebrug en Matlingeweg vormt een L-vormig gebied met lengtes van 800 meter en 600 meter en een breedte die oploopt tot 300 meter.

Naar het noorden toe gaat dit gebied over in het zogenaamde DOP-NOAP-gebied, een voormalige stortplaats waar ontwikkeling van natuur en recreatie (golfbaan) zal plaats vinden. Het gebied sluit aan op het historische bewoningslint langs de Polderweg, dat aan de westzijde van het gebied is gelegen, richting Midden-Delfland.

In de haakse bocht waar de Rotterdamse Schie aansluit op de Delftse Schie staat aan de polderzijde het rijksmonument het Oude Veerhuis (1767). Het Veerhuis bood vroeger huisvesting aan de veerman die als ambtenaar van de stad Delft tegen betaling trekpaarden en voetgangers overzet vanaf het Schouwgat naar het Jaagpad langs de Schie. Het voormalige jaagpad langs de Schie is nog steeds aanwezig, evenals de palen die ter plaatse van het Veerhuis gebruikt werden voor het voorttrekken van de schepen langs de Schie.

De Hoge Brug (1662), het brugwachtershuis (1657), de Grote kerk (1900) en de Rooms Katholieke kerk (1830) zijn andere rijksmonumenten langs de Schie. Aan de westzijde bestaat het plangebied uit een groensingel langs het bedrijventerrein Noordwest met een doorgaand fietspad.

Doordat het bedrijventerrein destijds is opgespoten bedraagt het hoogteverschil met het laaggelegen weiland hier ruim 5 meter. Aan de oostzijde van het gebied heeft zich langs de Schie in de loop der eeuwen Overschie ontwikkeld.

Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit laaggelegen weilanden met een agrarisch gebruik en een fijnmazig slotenpatroon. Kenmerkend is de lage ligging ten opzichte van de omgeving. Het peilverschil tussen de weilanden en de Schiekades bedraagt circa 3,50 meter waarbij het peil van de Schie circa 0,50 meter onder het niveau van de kades ligt. Over de kade loopt een voetpad in halfverharding.

In het verlengde van de Delfshavense Schie ligt het erf van de voormalige boerderij 's Gravenhuize. Dit terrein is bereikbaar via een weg die achter de bebouwing langs ligt in de richting van Schiedam. Tevens is van hieruit via een voetpad over de kade het voormalige Veerhuis bereikbaar. Dit historische pand ligt precies in de bocht bij het centrum van Overschie en kan van daaruit eveneens met een bootje worden bereikt.

verplicht

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

  • Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen;

  • Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

  • Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

  • Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Conclusie

Binnen het plangebied van het inpassingsplan bevindt zich geen beschermd stadsgezicht en zijn geen monumenten en/of beeldbepalende objecten gelegen. Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit inpassingsplan.

Wel blijven de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied zoveel mogelijk behouden. Het eiland zal zoveel mogelijk hetzelfde karakter behouden als in de huidige situatie. Er wordt een aantal accenten aangelegd. Buiten het feit dat er natuurvriendelijke oevers worden aangelegd langs een groot deel van de bestaande Delftse Schie blijft de indeling van de vaarweg hetzelfde. De bestaande vaarweg zal haar aanzien houden en in dat opzicht blijven bijdragen aan het karakteristieke dorpsbeeld. Wel zal de vaarweg haar functie verliezen voor de beroepsvaart, waarmee de bedrijvigheid die hierdoor wordt veroorzaakt, komt te vervallen.

hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het plan om de vaarweg te verleggen om zo de twee haakse bochten in de Delftse Schie af te snijden, heeft een lange geschiedenis. Bij de voorbereiding van de plannen voor het naastgelegen bedrijventerrein Noordwest in de jaren '50 van de vorige eeuw, werd het nieuwe tracé vrijgehouden en reeds bestemd tot water. Ondanks meerdere initiatieven kwam het nooit tot daadwerkelijke uitvoering.

Door het opnemen van de bochtafsnijding in het collegeprogramma van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland in 2007, is het plan opnieuw actueel geworden en is de projectrealisatie verder voorbereid. Het project is opgenomen in het Meerjarenprogramma Provinciale Infrastructuur 2010-2024 (MPI) onder projectnummer EVW010509. Dit MPI is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 29 september 2009. Omtrent de totale benodigde investeringen heeft Provinciale Staten op 11 november 2009 een besluit genomen. Gedeputeerde Staten hebben op 24 november 2009 een besluit genomen over het voorkeurstracé en de verdere uitwerking van de nieuwe vaarweg voor de bochtafsnijding van de Delftse Schie.

Dit hoofdstuk beschrijft de plannen voor de bochtafsnijding. De basis wordt gevormd door het ontwerp uit 2010.

4.2 Ontwerpkader

Het primaire doel van de ontwikkeling is het realiseren van een bochtafsnijding in de bestaande vaarweg. Behalve het uitvoeren van de bochtafsnijding zelf voorziet het project tevens in het realiseren van maatregelen in het kader van de zogenaamde wateropgave en enkele maatregelen om het nieuw gevormde eiland bereikbaar te maken en in te richten. De maatregelen die nodig zijn om het dan niet meer in gebruikzijnde gedeelte van de vaarweg te laten voldoen aan de gewijzigde functie worden afzonderlijk uitgevoerd en niet tot het project gerekend. De opgave voor het ontwerp van de nieuwe vaarweg met bijbehorende voorzieningen is nader uitgewerkt op basis van de volgende ontwerpeisen en randvoorwaarden.

Vaarweg

Voor de dimensionering en inrichting van de vaarweg gelden de nautische eisen uit de Richtlijnen Vaarwegen en de beleidsnota Provinciale vaarwegen en scheepvaart 2006. De nieuwe vaarweg moet geschikt zijn voor beroepsvaart klasse CEMT III/M4 en voor recreatievaart klasse BM. Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland een aantal aanvullende uitgangspunten geformuleerd voor het nieuwe vaarweggedeelte:

  • geen steigers en aanlegplaatsen;
  • geen ligplaatsen voor woonboten;
  • geen oeververbindingen over de nieuwe vaarweg;
  • visplaatsen en dobbers buiten het vaarwegprofiel;
  • wens om geen kruisend vaarwegverkeer bij bestaande en nieuwe vaart ter hoogte van de Hoge Brug te creëren;
  • een wachtplaats dient te komen ten noorden van de Hoge Brug.

Voor de bestaande vaarweg zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • bestaande watergebonden bedrijvigheid dient aansluiting te behouden op de Delftse Schie;
  • ontsluiting mogelijk maken voor recreatievaart voor bewoners langs bestaande vaarweg;
  • toekomstige toegankelijkheid Rotterdamse Schie voor recreatievaart niet onmogelijk maken.

Overige voorzieningen

De waterkeringen langs de nieuwe vaarweg dienen te voldoen aan de beleidskaders van de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Delfland, waaronder de Beleidsregel veendijken.

Vanuit de Kaderrichtlijn Water geldt voor dit project een resultaatverplichting van 1.500 meter natuurvriendelijke oever op boezemniveau, met een maximale breedte van 6 meter. Eveneens vanuit de kaderrichtlijn is er een inspanningsverplichting voor het realiseren van 2 hectare vispaaigebied (0,11 hectare wordt gerealiseerd in het plangebied).

Door de nieuwe vaarweg wijzigt de waterhuishouding van het gebied. Zowel voor het nieuwe eiland als de nu met dit gebied in verbinding staande delen van de Oost-Abtspolder zal een nieuwe voorziening moeten worden getroffen. Gekozen is voor een afzonderlijk gemaal dat loost op het nieuwe vaarweggedeelte.

Voor de bereikbaarheid en het mogelijk maken van beheer en onderhoud op het nieuwe eiland wordt een oeververbinding gerealiseerd die aansluit op de Delftweg. Voor de eisen ten aanzien van deze oeververbinding in de bestaande vaarweg geldt een aantal afzonderlijke richtlijnen. Voor de aanleg van de oeververbinding wordt een procedure doorlopen in het kader van een omgevingsvergunning voor de 'activiteiten die afwijken van het bestemmingsplan en bouwen'. Vanuit het oogpunt van integraliteit is de brug tevens meegenomen in onderhavig inpassingsplan.

Inrichting eiland

Het nieuwe eiland behoudt het huidige karakter met een natuurlijke open en groene inrichting. Er worden minimale voorzieningen in halfverharding gerealiseerd om een wandeling over het eiland te kunnen maken. Enkele markante plaatsen zullen worden ingericht met groen en/of verharding en enkele bankjes.

Omwonenden hebben de wens geuit om het gebied zelf zo open mogelijk te houden en het zicht op het achterliggende bedrijventerrein zo veel mogelijk af te schermen.

Bomenrij westzijde plangebied

De bomenrijen langs het bedrijventerrein Noordwest - die het westelijke deel van het plangebied vormen - bestaat uit 3 rijen (zie ook figuren 4.1 en 4.2):

  • westelijke populierenrij;
  • oostelijke populierenrij;
  • jonge aanplant.

Tussen de westelijke en oostelijke populierenrij bevindt zich een fietspad. Het uitgangspunt is om de bomenrijen zoveel mogelijk binnen de plannen in te passen, zodat de bedrijven van bedrijventerrein Noordwest zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken blijven. Vanuit het aspect veiligheid mag daarbij de waterkerende functie van de nieuwe westelijke waterkering niet worden aangetast.

verplicht

verplicht

4.3 Ontwikkelingen

Het ontwerp van de nieuwe vaarweg is afgestemd op de bij deze klasse behorende maatgevende scheepstypen. Dit heeft geleid tot een dwarsprofiel met een breedte van circa 35 meter en een diepte van maximaal 3,50 meter. In de bochten is aan de binnenzijde een verdere verbreding toegepast. Bij de kruising met de bestaande vaarweg nabij de Hoge Brug is de voorgeschreven obstakelvrije ruimte aangehouden. Langs het nieuwe tracé en bij de kruisingen worden de voorgeschreven verkeerstekens geplaatst. Langs het nieuwe tracé worden kades aangelegd met een waterkerende functie.

verplicht

Wachtplaats

Omwille van de nautische veiligheid wordt er een wachtplaats gerealiseerd voor de Hoge Brug voor schepen komende vanaf Delft. Deze komt te liggen langs de westzijde van het nieuwe tracé kort voor de kruising. De wachtplaats bestaat uit een aanmeervoorziening en omvat geen verdere walvoorzieningen.

Natuurvriendelijke oevers en paaiplaats

De aanleg van natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen heeft een directe relatie met de doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de maatregelen geformuleerd die nodig zijn om te voldoen aan de KRW-doelstellingen. Het gaat concreet om:

  • 1.500 meter nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers op boezemniveau;
  • twee hectare paaiplaatsen voor plantminnende vissen.

De natuurvriendelijke oevers worden gerealiseerd zowel in de oude als langs de nieuwe vaarweg, over het algemeen aan de zijde van het eiland, behalve bij de aansluitingen en in de bochten. In verband met het beheer vanaf de waterzijde bedraagt de breedte 6 meter. Langs de nieuwe vaarweg is de diepte dusdanig dat riet tot ontwikkeling zal komen terwijl deze langs de oude vaarweg is afgestemd op drijfplanten. Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oevers blijft de bestaande waterkerende functie in tact.

Bij de noordoostelijke punt van het eiland wordt aan de zijde van de oude vaarweg een vispaaiplaats ingericht. De zone heeft een lengte van circa 100 meter, een breedte van 12 meter en wordt toegankelijk voor een onderhoudsvaartuig. De benodigde diepte varieert tot maximaal 1 meter. Het gebied wordt ingericht met voor het doel geschikte waterplanten. De huidige waterkering wordt over de totale lengte van de zone landinwaarts verplaatst.

verplicht

Oeververbinding

Om het eiland dat ontstaat na realisatie van de bochtafsnijding te kunnen bereiken, wordt een brug aangelegd. Op grond van eigendomsverhoudingen en locatiekenmerken is gekozen voor een aansluiting in het noordelijk deel van het plangebied die aansluit op de Delftweg ter hoogte van de vispaaiplaats. De brug dient geschikt te zijn voor:

  • onderhoudsverkeer voor het gemaal;
  • beheervoertuigen;
  • fietsverkeer;
  • voetgangers;
  • vervoer in verband de agrarische functie.

De minimale doorvaarhoogte bedraagt 1,75 meter met een doorvaarbreedte van 3,50 meter. Het ontwerp dient in overeenstemming te zijn met het karakter van het gebied en te voldoen aan redelijke eisen van welstand. De toetsing hiervan heeft plaatsgevonden in het kader van de omgevingsvergunning. Het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie heeft op 6 november 2013 besloten dat zij voornemens is een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van de brug en deze te verlenen in samenhang met de buitenplanse afwijking van de geldende bestemmingsplannen. De gemeenteraad heeft hiervoor een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Beide ontwerpbesluiten met bijbehorende stukken hebben van 7 november 2013 tot en met 18 december 2013 ter inzage gelegen. Tegen het besluit konden zienswijzen worden ingebracht. Parallel aan de vergunningprocedure wordt de noordelijke oeververbinding tevens meegenomen in onderhavig inpassingsplan, zodat een integraal ruimtelijk kader wordt gevormd voor alle ingrepen die met de bochtafsnijding samen hangen.

De gemeente Rotterdam heeft de wens om een fietsverbinding te realiseren over het nieuwe eiland (inclusief een extra, zuidelijke oeververbinding met een doorvaarhoogte van 1,75 meter). Dit is een initiatief vanuit de gemeente Rotterdam. Voor de extra, zuidelijke oeververbinding dient na vaststelling van het inpassingsplan een extra planologische procedure doorlopen te worden. Deze planologische procedure is een aangelegenheid van de gemeente Rotterdam en zij is dan ook verantwoordelijk voor de besluitvorming over deze oeververbinding. De zuidelijke oeververbinding maakt geen deel uit van dit inpassingsplan.

Waterkering / bomenrijen (westzijde)

In de huidige situatie wordt het bedrijventerrein Noordwest in het voorjaar aan het zicht onttrokken door een bomenrij (zie figuur 4.2). Het uitgangspunt dat in het project Bochtafsnijding Delftse Schie wordt gehanteerd, is dat een vergelijkbare visuele afscherming van het bedrijventerrein wordt gerealiseerd. Vanuit veiligheidsoverwegingen wordt door het bevoegd gezag voor de keringen, het Hoogheemraadschap van Delfland, aangehouden dat de bomen niet mogen wortelen in het dijkprofiel.

Tijdens een informatieavond op 23 mei 2013 zijn de omwonenden geïnformeerd over het herinrichten van de bomenrij langs de nieuwe vaarweg. Daarbij wordt door een aantal bewoners aangegeven graag te willen weten of er nog meer mogelijkheden zijn om de bomenrij te behouden. Zij hebben hiervoor concrete alternatieven aangedragen. In overleg met de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Delfland is een vervolgonderzoek (Notitie Bochtafsnijding Delftse Schie: Variantenstudie kade langs bedrijventerrein) uitgevoerd, waarbij de volgende varianten zijn onderzocht:

  1. Nul-situatie (gebaseerd op basiseis van Hoogheemraadschap Delfland): alle bomen die noodzakelijk zijn om de bochtafsnijding uit te voeren direct te verwijderen. Bij deze variant blijft de westelijke bomenrij staan;
  2. Basisvariant (zoals op 23 mei 2013 gepresenteerd): ook in de westelijke bomenrij worden populieren om en om gerooid om ruimte te maken voor de aanplant van nieuwe bomen;
  3. Damwand plaatsen: door naast de nieuwe vaarweg een damwand aan de kant van de bomen te plaatsen, kunnen de populieren blijven staan;
  4. Verplaatsen van de vaarweg richting het eiland: hierdoor kunnen de populieren blijven staan;
  5. Samenvoegen dijkprofielen nieuwe vaarweg en watergang langs industrieterrein.

Er is onderzocht in hoeverre de varianten leiden tot de kap van minder bomen en of de varianten geen grote kostenstijging of vertraging met zich meebrengen ten opzichte van de nul-situatie. Belangrijk is dat gemeente Rotterdam heeft vastgesteld dat de populieren een beperkte levensduur hebben. Dit betekent dat ook zonder Bochtafsnijding de verwachting is dat de populieren uit veiligheidsoverwegingen (omvallen) binnen 20 jaar verwijderd zijn. Dit was bij het beoordelen van de varianten doorslaggevend.

Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat de jonge aanplant (161 stuks) in alle gevallen verwijderd moeten worden (waarbij deze jonge aanplant wel zoveel mogelijk worden kan worden herplant). Dit heeft met de vorming en bekleding van het talud van de nieuwe vaarweg en het nieuwe water dat er komt te maken, en niet met de aanleg van de waterkering.

Tijdens het vervolgonderzoek heeft ook afstemming plaatsgevonden met zowel de gemeente Rotterdam, als het Hoogheemraadschap van Delfland, als de deelgemeente Overschie, waarbij bestuurlijk is overeengekomen om een omvormingsperiode van 10 jaar toe te passen. Hiermee is een lange omvormingsperiode mogelijk gemaakt, waarmee de veiligheid van de kade, de functie van de bomenrijen en de visuele afscherming tussen het bedrijventerrein en de omgeving, zoveel mogelijk wordt gewaarborgd

In het eindresultaat komt een combinatie van twee varianten (het samenvoegen van de dijkprofielen aan de kant van het industrieterrein en de basisvariant (varianten 2 en 5)) het beste naar voren.

Een geleidelijke uitvoering van deze gecombineerde variant gedurende een omvormingsperiode van 10 jaar, zorgt er voor dat er geen grote doorkijk ontstaat op het bedrijventerrein. De geleidelijke aanpak betekent dat:

  • er bij de start van de uitvoering de jonge aanplant (161 stuks), 4 wilgen in het weiland en 6 populieren verwijderd worden uit de westelijke bomenrij;
  • gedurende 10 jaar nadat de nieuwe vaarweg in gebruik is voor de scheepvaart 147 populieren uit de westelijke bomenrij worden vervangen door andere boomsoorten die iets naar het oosten worden verplaatst;
  • de overige populieren (oostelijke bomenrij) alleen worden gekapt als dit noodzakelijk is vanuit veiligheidsoverwegingen. Dit wordt bepaald door de gemeente Rotterdam.

De geleidelijke aanpak zorgt ervoor dat het bedrijventerrein tijdens en na de aanleg van de nieuwe vaarweg afgeschermd blijft door een bomenrij. Ook blijft op deze manier het huidige fietspad behouden. De populieren in de bomenrij hebben een beperkte levensduur en staan straks, als de bochtafsnijding Delftse Schie is gerealiseerd, deels in de nieuwe kade. Dat is niet toegestaan. Het kappen van de bomen is noodzakelijk om de veiligheid van de dijk langs de nieuwe vaarweg te garanderen. Gedurende de omvormingsperiode van 10 jaar zullen voor de bomen die moeten worden verwijderd nieuwe bomen worden teruggeplaatst. Dit biedt kansen voor het toepassen van meer diversiteit in de terug te planten bomen en beplanting, om zodoende een aantrekkelijke en toekomstvaste situatie te creëren in de visuele afscherming van het bedrijventerrein.

Voor de omvormingsperiode wordt door de gemeente Rotterdam een beplantingsplan opgesteld. Bij het opstellen en het uitwerken van het beplantingsplan zullen ook de verenigingen, stichtingen en bewoners worden betrokken, zodat zij inbreng hebben in de keuze van de terug te brengen bomen en beplanting.

In figuur 4.5 is bovenstaande gevisualiseerd. Tevens zijn in deze figuur impressies opgenomen van het toekomstige zicht op bedrijventerrein Noordwest vanaf Overschie in de zomer en de winter.

verplicht

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Planvorm

Dit inpassingsplan is ontwikkelingsgericht. Gelet op de aard van het project en de wijze van bestemmen in de omgeving, is een gedetailleerde planvorm aangehouden.

4.4.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van de regels van onderhavig inpassingsplan is aansluiting gezocht bij de landelijke richtlijnen (SVBP en IMRO 2012) alsmede bij de standaard van de gemeente Rotterdam. Met het gebruik van een standaardbestemmingsplan beoogt de gemeente een samenhangend geheel aan ruimtelijke plannen te creëren, waarbij de verschillende regelingen zo min mogelijk uiteenlopen.

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Leeswijzer verbeelding

Verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de voorkomende functies apart bestemd. Hierdoor is het mogelijk om met bijbehorend renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. In de bijbehorende regels zijn de gebruiks- en bouwregels alsmede afwijkingsregels te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Iedere bestemming kan bestaan uit een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is weergeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Bij de in dit plan opgenomen bestemmingen komen geen afzonderlijke bouwvlakken voor.

4.4.3 Uitleg van de regels

Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

De begrippen die het inpassingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De bestemming 'Groen' heeft een algemeen karakter en is bedoeld voor de gebruikelijke inrichting van openbare gebieden als parken en plantsoenen met bijbehorende voorzieningen in de vorm van water, paden, bruggen, nuts- en gebruiksvoorzieningen en overige inrichtingselementen. Deze functie kan hier goed worden gecombineerd met de voornaamste functie van dit gebied als waterkering. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is tevens een brug toegestaan.

Verkeer-Wegverkeer (artikel 4)

De bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' is opgenomen ter plaatse van de locatie waar de te realiseren brug aansluit op de Delftweg. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is tevens een brug toegestaan.

Water (artikel 5)

De bestemming 'Water' wordt hier toegekend aan zowel een gedeelte van de nieuwe vaarweg als aan het gebied dat zal worden ingericht als vispaaiplaats. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is tevens een brug toegestaan.

Waarde-Archeologie-2 (artikel 6)

De voor 'Waarde-Archeologie-2' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn naast de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Ter bescherming daarvan is een vergunningstelsel opgenomen voor het verrichten van bodemingrepen.

Waterstaat ā€“ Waterkering (artikel 7)

De waterstaatkundige functie van de kade als regionale waterkering dient te worden veiliggesteld. De dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' maakt het mogelijk aanvullende regels te stellen in het belang van de instandhouding als waterkering.

Waterstaat ā€“ Waterstaatkundige functie (artikel 8)

Met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' worden regels gesteld in het kader van de instandhouding van hoofdwatergangen.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het inpassingsplan. De algemene regels bestaat uit de Antidubbeltelregeling (artikel 9). De regeling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangsregels (artikel 10) en slotregel (artikel 11) aan de orde.

Het bevoegd gezag voor eventuele vergunningen die noodzakelijk zijn om de bochtafsnijding te realiseren, is de gemeente Rotterdam.

hoofdstuk 5 Water

De toelichting op het inpassingsplan dient op grond van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze zogenaamde watertoets.

5.1 Beleidskader

5.1.1 Europees beleid

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In het kader van de KRW zijn beschermde gebieden aangewezen. Voor deze gebieden gelden striktere ecologische- of kwaliteitsdoelen dan voor andere gebieden. Het plangebied behoort niet tot een van deze aangewezen gebieden.

5.1.2 Rijksbeleid

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Deze bestaat uit een samentrekking van de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (natte deel), Waterstaatswet (natte deel) en de Regeling waterbodems uit de Wet bodembescherming. Alle wateraspecten waarvoor een vergunning nodig is kunnen in één watervergunning worden meegenomen.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat het bevoegd gezag en het waterschap i.c. hoogheemraadschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. In dit kader is het Hoogheemraadschap van Delfland in een vroeg stadium bij de planvorming betrokken. De watertoets is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verankerd en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid en is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding. Het kabinet heeft het Nationaal Waterplan in december 2009 vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november 2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel) en Schelde vastgesteld. Het plangebied behoort in de stroomgebiedsvisie voor de Rijndelta tot het deelgebied Rijn-West. In het plan worden doelen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater.

5.1.3 Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. waarborgen waterveiligheid;
  2. zorgen voor mooi en schoon water;
  3. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  4. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Voor wat betreft het beleid met betrekking tot de regionale keringen wordt aangesloten bij de Verordening Waterkering West-Nederland met als uitgangspunt dat de regionale keringen zodanig worden versterkt, dat aanvullend op een grotere veiligheid ook de kwaliteit van landschap, de recreatiewaarde en/of de ecologische waarde van het gebied toeneemt.

5.1.4 Beleid van het waterschap

De waterschappen stellen een waterbeheerplan (wbp) op van de wateren onder hun beheer. Daarbij wordt voor regionale wateren rekening gehouden met het betreffende regionale waterplan. In het waterbeheerplan worden tevens de KRW-doelen en -maatregelen vastgelegd.

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraad van Delfland op 19 november 2009. In dit plan zijn de ambities voor de komende jaren vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland kiest voor een goede balans tussen een veilig gebied met schoon water voor nu en in de toekomst en een financieel gezonde huishouding.

De in dit plan benoemde KRW-maatregelen zijn uitgewerkt per waterlichaam. Het plangebied maakt onderdeel uit van het oppervlaktewaterlichaam Oost Boezem, bestaande uit de Schie en de Vliet en de daarmee rechtstreeks in verbinding staande wateren in Haaglanden en de regio Rotterdam. Relevant voor dit project is dat de volgende maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010-2015: aanleg natuurvriendelijke oever (1 hectare) en aanleg vispaaiplaats (2 hectare).

Realisatie van de doelstellingen is steeds gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen, zoals in dit verband de bochtafsnijding. Met gemeenten is deze benadering in de KRW-Bestuursovereenkomst, 'Schoon water om van te genieten', vastgelegd. Het waterschap en de gemeenten verplichten zich in deze bestuursovereenkomst om bij ruimtelijke ontwikkelingen, nu en in de toekomst, de KRW-opgave zo goed mogelijk in te passen.

5.1.5 Regionaal en gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 20 december 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen, om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

In het uitvoeringsprogramma ligt het onderhavige project binnen de zone van bedrijventerrein Noordwest, waarvoor een wateropgave geldt van 15.000 m3, verder op te lossen in de periode 2030-2050.

Herijking Waterplan 2
Sinds het opstellen van het Waterplan 2 in 2007 is er veel gebeurd. Er is een grote hoeveelheid waterberging gerealiseerd in combinatie met vergroening van de stad. Ook investeerden gemeente en waterschappen in innovatieve oplossingen, zoals groene daken om neerslag langer vast te houden, waterpleinen en (ondergrondse) waterberging. Rotterdam is dé waterstad van Nederland geworden.

Het eerste uitvoeringsprogramma van Waterplan 2 liep van 2007 tot 2012. Na die vijf jaar was het tijd voor een nieuwe editie. Het doel en de visie van Waterplan 2 staan nog steeds overeind. Maar de weg ernaartoe is op enkele punten aangepast aan de huidige tijd en economische situatie. De focus ligt vooral op de opgaven voor de toekomst; hoe gaan we die oplossen? Daarbij wordt rekening gehouden met de uitdagingen van nu en het klimaat van morgen. Met de herijking van Waterplan 2 Rotterdam blijven gemeente en waterschappen werken aan water voor een aantrekkelijke en klimaatbestendige stad.

De ruimtelijke toepassing van bomen in de stad is beschreven in de Bomenstructuurvisie. Hierin staan onder meer richtlijnen voor bomen langs dijken, singels en waterkeringen. Aandachtspunt daarbij vanuit het waterplan is het risico van bomen bij waterkeringen en watergangen voor de waterveiligheid (stabiliteit van de dijk) en waterkwaliteit (schaduwvorming en extra kosten voor bladvissen en baggeren). Met tijdige afstemming tussen gemeente en waterschappen zijn per gebied goede maatwerkoplossingen mogelijk. De omgang met de bestaande bomen ter plaatse van de toekomstige waterkering aan de westzijde van het plangebied is beschreven in §4.3.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De provincie Zuid-Holland werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Hieronder zijn de voornaamste van de door de waterbeheerders gemaakte opmerkingen weergegeven:

  • Voor de ingrepen op en nabij de waterkeringen wordt een procedure gevolgd in het kader van de Waterwet (watervergunning). Tevens zal na planologische besluitvorming met betrekking tot dit inpassingsplan een herziening dienen plaats te vinden van de Verordening Waterkering West Nederland in verband met de gewijzigde situatie rond de aangewezen waterkeringen. In samenhang daarmee zal tevens de betreffende legger worden gewijzigd;
  • De waterbeheerder (waterkwantiteit en waterkwaliteit) voor de Oost-Abtspolder is het Hoogheemraadschap van Delfland. Het hoogheemraadschap is tevens de beheerder van de regionale waterkering;
  • Het plangebied grenst aan het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De gronden in dit inpassingsplan grenzen hier echter niet aan, derhalve wordt dit hier niet meegenomen;
  • De afdeling Watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam is de rioolbeheerder in het aangrenzende gebied van het bedrijventerrein Noord-Oost en in Overschie;
  • Het ontwerp inpassingsplan wordt in het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Delfland en de afdeling Watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam.

5.3 Huidig en toekomstig watersysteem

Het oppervlaktewatersysteem in de omgeving van het plangebied bestaat uit meerdere peilvakken. De Schie fungeert hier als boezemwater met een peil van NAP -0,43 m. Het gedeelte van de Oost-Abtspolder dat in het verleden is opgehoogd ten behoeve van het bedrijventerrein, behoort tot peilvak I en heeft een waterpeil van NAP +0,10 m. Het plangebied ligt tussen de boezem en het bedrijventerrein en behoort tot peilvak II met een waterpeil van NAP -3,35 meter. In verband met de hoogteverschillen in het gebied worden waterpeilen gehanteerd tussen NAP -1,69 m en NAP -3,10 m, waarbij in de winter verder verlaagde peilen worden ingesteld. Aan de noordzijde van beide peilvakken ligt het zogenaamde DOP-NOAP gebied. Dit is een voormalige stortplaats met in de toekomst een recreatieve functie. Dit gebied behoort tot peilvak V met een waterpeil van NAP -1,00 meter. Dit gebied watert nu nog af via het plangebied.

Het gehele gebied wordt bemalen door een gemaal aan de westzijde van Matlingeweg in het zuiden van de Oost-Abtspolder. Dit gemaal slaat het water via een persleiding uit op de Nieuwe Waterweg. Waterinlaat vindt plaats door particuliere inlaten vanuit de Schie. In het plangebied bevinden zich, veelal kleinere en ondiepere, watergangen.

Door de bochtafsnijding ontstaat een hydrologisch geïsoleerde polder van ongeveer 11 hectare. Deze nieuwe polder dient te voldoen aan de eisen van het hoogheemraadschap van Delfland voor waterpeilen en drooglegging, afwatering en waterberging en waterinlaat. Bovendien heeft de realisatie van de nieuwe vaarweg effect op de water aan- en afvoer en de grondwaterhuishouding van de Oost-Abtspolder.

De nieuwe polder bevindt zich in het lagere deel van de Oost-Abtspolder en is in gebruik als grasland. Dit gebied is in tegenstelling tot het grootste deel van de Oost-Abtspolder niet opgehoogd. Er is hier sprake van een sterke wisseling in maaiveldhoogte, variërend van NAP -0,75 m tot circa NAP -3,10 m.

Als gevolg van de bochtafsnijding zijn mogelijk aanpassingen noodzakelijk voor de waterhuishouding in de nieuwe polder op het gebied van:

  • peilvakindeling en waterpeilen;
  • waterafvoer;
  • aanpassing bestaande kunstwerken en watergangen en natuurvriendelijke oevers;
  • waterinlaat;
  • waterberging in de nieuwe polder;
  • kwel en waterkwaliteit in de polder.

Tevens dienen de mogelijk effecten op waterhuishouding in de rest van de Oost-Abtspolder te worden opgevangen. Het gaat daarbij om waterinlaat in peilvak II, de watertoevoer vanuit het DOP-NOAP gebied en de effecten op het grondwater in de rest van Oost-Abtspolder.

In de nieuwe situatie wordt het eiland als een afzonderlijk peilgebied aangemerkt. Dit peilgebied zal bestaan uit drie peilvakken waarvan de te hanteren peilhoogte aansluit bij de huidige situatie en resulteert in de gewenste drooglegging. Het peil bij het veerhuis wordt gefixeerd.

Bij de te hanteren peilen ontstaat voldoende bergend vermogen in het nieuwe watersysteem.

De kwelsituatie vanuit het bedrijventerrein en vanuit de nieuwe vaarweg zal licht wijzigen, met mogelijk slechts een beperkte invloed op de waterkwaliteit.

In verband met de nieuwe situatie wordt een aantal duikers, dammen en stuwen overbodig. Deze worden verwijderd. Ook zijn enkele nieuwe kunstwerken noodzakelijk, met name bij het onderhoudspad langs de nieuwe vaarweg en bij het wandelpad over de 'oude kade'. De waterafvoer uit het gebied zal plaatsvinden middels een nieuw gemaal dat in het laagste punt zal worden geplaatst en loost op het nieuwe vaarweggedeelte. Door de geringe benodigde capaciteit kan worden volstaan met een uiterst sobere uitvoering. De reeds bestaande inlaten volstaan ook in de nieuwe situatie.

Vanuit het bedrijventerrein zal in verband met het nieuwe peil in de nieuwe vaarweg minder afstroming van grondwater kunnen plaatsvinden. De mogelijke toename van kwel zal gering zijn doordat de watergang om het gebied dit effect opvangt. Het ontvangst van water vanuit het DOP-NOAP gebied wordt door de nieuwe vaarweg afgesneden. Gekozen is om een westelijk om het gebied lopende watergang geschikt te maken voor afwatering op het bestaande gemaal aan de Matlingeweg. Het westelijke restantpeilvak dat door doorsnijding van de nieuwe vaarweg is ontstaan, kan blijven uitwateren op het bestaande gemaal. Er is evenwel een nieuwe inlaat nodig vanuit de nieuwe vaarweg.

5.4 De wateropgave

Wateropgave in relatie tot de verbeelding en de regels

De waterkering die in verband met de bochtafsnijding wordt teruggelegd, heeft naast de bestemming 'Groen' mede de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zodat de beschermingszone afzonderlijk is geregeld. Ook de gronden aan de westzijde van het plangebied, die grenzen aan het bedrijventerrein Noordwest, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', waarmee de bescherming van de kering is geborgd. Hierdoor wordt voldaan aan de provinciale Verordening Ruimte.

De Keur Delfland 2010 legt beperkingen op ten aanzien het bouwen in en gebruiken van de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor het uitvoeren van werken in dit gebied is, onverminderd de regels in het inpassingsplan, steeds een watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland.

5.5 Conclusie

Door de bochtafsnijding wordt een nieuw wateroppervlak gecreëerd. Hierdoor ontstaat ter plaatse een toename van het bergend vermogen van het totale waterlichaam. Het effect hiervan heeft voornamelijk zijn uitwerking op het bovenstrooms liggende gebied in de richting van Delft. Binnen de gehele boezem is er echter geen effect op de waterberging; er zijn namelijk afspraken gemaakt om het extra te realiseren boezemwater (het surplus) elders in de boezem te mogen dempen. Netto is er hierdoor geen toe- of afname van het boezemwateroppervlak.

De paden in het gebied bestaan overwegend uit halfverharding, waardoor geen toename zal plaatsvinden van het benodigde bergend vermogen in het watersysteem.

In het gebied zelf zijn geen aansluitingen op een rioleringsstelsel. Door de ingreep als geheel ontstaat een netto bijdrage aan bergend vermogen. Dit biedt de mogelijkheid om toekomstige ingrepen in de omgeving op voorhand te compenseren.

De doelstellingen vanuit de KRW voor dit gebied hebben betrekking op natuurvriendelijke oevers en een vispaaiplaats. Deze maken onderdeel uit van de totale opgave voor de Oost Boezem van Hoogheemraadschap van Delfland. De totale opgave is gesteld op 1 hectare natuurvriendelijke oevers en 2 hectare vispaaiplaats. In totaal wordt binnen het project voorzien in ruim 1.500 meter natuurvriendelijke oever met een oppervlakte van circa 0,9 hectare. De gerealiseerde oppervlakte aan vispaaiplaats bedraagt 0,12 hectare.

De gevolgen van de ontwikkeling voor de bestaande waterhuishouding worden afdoende ondervangen door passende maatregelen. Geconcludeerd wordt verder dat door het plan het bergend vermogen van het watersysteem toeneemt en dat het plan een maximale bijdrage levert aan het realiseren van de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

Vanuit het oogpunt van waterveiligheid (stabiliteit van de waterkering) wordt de bestaande bomenrij aan de westzijde van het plangebied de komende 10 jaar omgevormd. De populieren in de bomenrij hebben een beperkte levensduur en staan straks, als de bochtafsnijding Delftse Schie is gerealiseerd, deels in de nieuwe kade. Dat is niet toegestaan. Het gedeeltelijk kappen van de bomen is noodzakelijk om de veiligheid van de dijk langs de nieuwe vaarweg te garanderen. Door de geleidelijke aanpak blijft het bedrijventerrein tijdens en na de aanleg van de nieuwe vaarweg afgeschermd door een bomenrij (zie ook §4.3).

Het ontwerp inpassingsplan wordt in het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Delfland en de afdeling Watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam.

hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Beleidskader

Rotterdam - de gemeente waarbinnen het plangebied van onderhavig inpassingsplan is gelegen - is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het inpassingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. Aangezien het inpassingsplan betrekking heeft op een locatie op het grondgebied van de gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het inpassingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden verderop nader uitgewerkt.

In de Stadsvisie (de Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030) heeft Rotterdam aangegeven door te willen groeien naar een aantrekkelijke woonstad met een sterke economie, die een bredere basis kent dan alleen de haveneconomie. Daarin wordt ook aangegeven dat Rotterdam haar bouwopgave vooral binnenstedelijk wil realiseren, om zo de midden en hogere inkomensgroepen aan de stad te binden en het omringende landschap te sparen. De Stadsvisie noemt een goede milieukwaliteit, veiligheid en gezondheid van groot belang voor Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen en te werken. Milieu moet vroegtijdig en zorgvuldig worden meegenomen in de planvorming om kansen voor een betere milieukwaliteit te benutten. Wanneer dit voortvarend wordt gedaan, verbetert het leefklimaat en imago van de stad.

In het Waterplan 2 is aangegeven dat er meer ruimte moet komen om het water te bergen om de neerslagpieken die door klimaatswijzigingen ontstaan het hoofd te kunnen bieden. Dit gebeurt door het realiseren van open water of meer berging in het rioolstelsel en door nieuw oppervlaktewater in de tuinsteden. In dicht bebouwd stedelijk gebied (met weinig ruimte) richt Rotterdam zich op innovaties en alternatieve vormen van het vasthouden van water, zoals waterpleinen en vegetatiedaken. In de planperiode start een aantal pilotprojecten en wordt veel energie, tijd en geld gestoken in nader onderzoek naar hoe de wateropgave de volgende periode helemaal opgelost kan worden.

Het Waterplan is in samenwerking tussen de gemeente Rotterdam, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, waterschap Hollandse Delta en het Hoogheemraadschap van Delfland tot stand gekomen.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.

De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

6.2.2 Onderzoek

Het project dat aan dit inpassingsplan ten grondslag ligt is de realisatie van de bochtafsnijding van de Delftse Schie. Deze voorgenomen activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de vaarweg kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer (categorie 3 van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage). Tot categorie M4, van toepassing op de Delftse Schie, worden schepen en duwstellen gerekend tussen 800 en 1.250 ton. De activiteit valt door de omvang en de klasse-indeling van de vaarweg daardoor niet onder categorie 3.2 van de C-lijst, het vergroten en verdiepen van een hoofdvaarweg. Bovendien is de vaarweg niet aangewezen als hoofdvaarweg.

De activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig volgens categorie D3.1 (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg). De activiteit valt niet onder categorie C3 van het Besluit m.e.r. Het plan is daarmee m.e.r-beoordelingsplichtig en niet rechtstreeks m.e.r.-plichtig.

Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsplicht is een aanmeldingsnotitie (Bijlage 4)

opgesteld. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State inzake het wijzigingsplan voor de vaarweg (2 augustus 2013) heeft Bureau Stadsnatuur van de gemeente Rotterdam een aanvullende notitie (d.d. 19 december 2013) opgesteld waarin de flora en fauna van de bomenrij en de effecten van de voorgenomen activiteit zijn beschreven.

In de aanmeldingsnotitie is ingegaan op de effecten van de voorgenomen activiteit voor de thema's natuur, cultuurhistorie en archeologie, veiligheid, woon- en leefmilieu, water en bodem. Het project wordt gerealiseerd in een open weidegebied dat geen beschermd natuurgebied is en ligt langs het bedrijventerrein Noordwest.

Natuur (zie ook §6.8)

Veldonderzoek heeft uitgewezen dat onder andere de waterspitsmuis in het projectgebied voorkomt. Voor deze soort is een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aangevraagd. Er resteert in het gebied voldoende gelijkwaardig leefgebied. Met mitigerende maatregelen kan de waterspitsmuis in het gebied blijven.

Uit het onderzoek naar de bomenrij is gebleken dat er geen beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen zijn vastgesteld in de bomen en de bomenrij niet functioneert als essentiële vliegroute tussen belangrijke leefgebieden voor vleermuizen. Wanneer alle populieren worden gekapt wordt daarom geen beschermd leefgebied van de Gewone dwergvleermuis en/of Ruige dwergvleermuis vernietigd. Daarnaast is de kans dat er dieren worden gewond of gedood nihil. Bovendien blijft met de aanwezigheid van de watergang voldoende insectenrijk foerageergebied aanwezig dat tevens kan worden gebruikt als baltsplaats, zoals ook nu al werd waargenomen. Wel verdwijnt een deel van de beschutting van het foerageer- en baltsgebied van deze soorten waarmee er enige mate van kwaliteitsverlies van het leefgebied optreedt. Een aanvraag voor ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk. Er is wel een aantal aanbevelingen gedaan voor het beplantingsplan om de kwaliteit van de bomenrij te verbeteren, namelijk het zorgen voor voldoende beschutting en kappen buiten het broedseizoen. Zie voor de omgang met de bomenrij en het proces voor het op te stellen beplantingsplan §4.3.

Vanuit het aspect natuur zijn ook geen beperkingen vanuit de gebiedsbescherming op grond van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur.

Cultuurhistorie en archeologie (zie ook hoofdstuk 3)

In het kader van het aspect archeologie zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, waaronder proefsleufonderzoeken en opgravingen. De resultaten daarvan worden in het vast te stellen inpassingsplan opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden voldoende onderzocht en in kaart gebracht en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de ingrepen die met dit inpassingsplan worden mogelijk gemaakt.

In de bocht van de Schie staat het 18e eeuwse rijksmonument het Veerhuis. Dit zal niet worden aangetast.

Veiligheid en woon-/leefmlieu

Met de bochtafsnijding zal het woon- en leefmilieu in het projectgebied verbeteren. Door een vlottere doorvaart op grotere afstand van de woningen zal er minder overlast zijn van de schepen. De kans op aanvaringen neemt af en de veiligheid op de vaarweg neemt toe door het vervallen van de twee haakse bochten. Schepen hoeven niet meer op elkaar te wachten en in de bochten te manoeuvreren. Hierdoor zal er minder uitstoot zijn van luchtverontreiniging en minder hinder door geur en trillingen.

Water en bodem (zie ook hoofdstuk 5 en §6.6)

De grond die vrijkomt bij het afgraven van de vaargeul zal naar verwachting niet verdacht zijn en volgens de richtlijnen kunnen worden afgevoerd. Hiervoor zal nader onderzoek plaatsvinden. Er worden paaigebieden gerealiseerd voor vissen en natuurvriendelijke oevers in het kader van de Kaderrichtlijn water.

6.2.3 Conclusie

Uit de kenmerken van het project, de plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect van het project is gebleken dat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Gedeputeerde Staten hebben op 4 februari 2014 besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

6.3 Milieuzonering

6.3.1 Toetsingskader

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in de herziene uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (maart 2009), kortweg genoemd 'het groene boekje', een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke ordening. De milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) krijgen en andersom dat deze milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering met name gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen bijvoorbeeld woningbouwlocaties en bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven in milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk.

De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:

  • 'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;
  • 'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;
  • 'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;
  • 'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;
  • 'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.

Naast de bovenstaande gebiedstypen, die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengd woongebied'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.

6.3.2 Onderzoek

Het plangebied van dit inpassingsplan is aangeduid als overgangsgebied. Dit houdt in dat binnen het plangebied bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3 kunnen worden toegestaan. Het naastgelegen bedrijventerrein Noordwest behoort tot de categorie 'industriegebied I' terwijl het aan de overzijde van de Schie gelegen deel van Overschie wordt aangeduid als 'gemengd woongebied'.

In het plangebied van dit inpassingsplan, is niet voorzien in nieuwvestiging van functies waarop milieuzonering van toepassing is, hetzij als milieugevoelige danwel als milieubelastende functie. Verkeer (in dit geval over water) wordt hierbij niet aangemerkt als bedrijfsactiviteit. Ook de aanwezige functies, op zowel het bedrijventerrein als aan de overzijde van de Schie, hebben voor wat betreft de gehanteerde milieuzonering geen invloed op het plangebied.

6.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect milieuhinder bestaan geen beperkingen voor onderhavig inpassingsplan.

6.4 Geluid

6.4.1 Toetsingskader

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Het doel van de wet is "te voorkomen dat nieuwe geluidsknelpunten ontstaan" en "te voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt".

6.4.2 Onderzoek

Invloed omliggende geluidbronnen op het plangebied

De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Derhalve hoeft geen onderzoek plaats te vinden naar de invloed van de omliggende geluidbronnen (weg, rail, luchtvaart en industrielawaai) op het plangebied.

Invloed plangebied op omliggende functies

Hoewel voor scheepvaartlawaai geen wettelijk kader bestaat, moet het, voor een goede ruimtelijke ordening, wel worden beschouwd wanneer sprake is van een relevante geluidbelasting vanwege scheepvaart. De dosis-effectrelatie voor scheepvaartlawaai is vergelijkbaar met die voor railverkeer. Als richtwaarde voor de maximaal wenselijke geluidbelasting vanwege scheepvaart kan daarom dezelfde waarde gehanteerd worden als de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer, te weten 55 dB (Wgh art. 106d lid 1). Bepalend voor de geluidemissie van scheepvaart op de Delftse Schie zijn de vaarbewegingen van binnenvaartschepen.

De akoestische modellering met betrekking tot scheepvaartlawaai kan op dezelfde manier gedaan worden als bij industrielawaai

Door de vaarwegverlegging neemt de afstand tussen de bron en geluidgevoelige bestemmingen (woningen) toe en zal de akoestische situatie daardoor verbeteren. Ook doordat het manoeuvreren door de bochten komt te vervallen, zal de geluidsituatie verder verbeteren.

Behoudens autonome groei zal het aantal scheepvaartbewegingen door de ingreep niet substantieel toenemen. Omdat de Wet geluidhinder niet rechtstreeks van toepassing is op vaarwegen en het tevens niet aannemelijk is dat als gevolg van de vaarwegverlegging, naar analogie met reconstructies van verkeerswegen, een significante toename van de geluidsbelasting valt te verwachten, is in dit kader niet voorzien in een akoestisch onderzoek.

6.4.3 Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de beoogde planontwikkeling.

6.5 Luchtkwaliteit

6.5.1 Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

Stof Toetsing van Grenswaarde Geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 ìg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 ìg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)*) jaargemiddelde concentratie 48 ìg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 ìg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 75 ìg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 ìg/m³ vanaf 11 juni 2011

*) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

In het Besluit Niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;

een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw en kantorenlocaties.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan/inpassingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Hierbij is tevens van belang dat het beleid van de gemeente Rotterdam (Strategie Luchtkwaliteit) erop is gericht geen nieuwe gevoelige functies in gebieden met een normoverschrijding van stikstofdioxide toe te laten.

De meest recente meetwaarden voor het plangebied kunnen worden afgeleid uit de DCMR-publicatie Lucht in cijfers 2009. Voor Overschie bedroeg in 2009 de gemiddelde concentratie NO2 51.7 ìg/m³.

Deze waarde ligt op dit moment onder de te hanteren grenswaarde van 60 ìg/m³, maar voldoet op termijn niet aan de vanaf 2015 geldende norm van 40 ìg/m³. De in 2009 gemeten jaargemiddelde concentratie voor fijn stof bedraagt voor Overschie 27.5 ìg/m³, terwijl gedurende dat jaar 16 keer een overschrijding plaats vond van de maximumnorm voor de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 ìg/m³. Deze waarden blijven onder de geldende grenswaarden.

Het gemeente- of provinciebestuur kan een ruimtelijk plan vaststellen als:

  1. door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
6.5.2 Onderzoek

De aanpassing van de vaarweg leidt niet tot een toename van het aantal scheepvaartbewegingen, mede doordat de vaarwegklasse ongewijzigd blijft en er geen alternatieve routes zijn als gevolg waarvan de aantrekkelijkheid van dit traject zou kunnen toenemen. Wanneer de aanpassing tot gevolg heeft dat er meer vervoer over water plaats vindt in plaats van over de weg dan heeft dit per saldo een gunstig effect op de totale uitstoot. Doordat het manoeuvreren door de beide bochten komt te vervallen, zal de uitstoot eveneens verminderen. In de Maatschappelijke kosten-baten analyse bochtafsnijding Schie is aangegeven dat als gevolg van de aanpassing per passage 15 liter brandstof wordt bespaard, en in totaal op jaarbasis ruimt 120.000 liter.

6.5.3 Conclusie

De concentratie in de buitenlucht van de maatgevende stoffen zal als gevolg van de brandstofbesparingen, die mogelijk worden door de bochtafsnijding, verder afnemen. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit en deze staat de uitvoering van het project niet in de weg.

6.6 Bodem

6.6.1 Toetsingskader

De Wet bodembescherming (Wbb) vormt het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en de ernst van een bodemverontreiniging. Conform de Wbb wordt op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosysteem onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Bij eerst genoemde dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering; bij laatstgenoemde kan gewacht worden totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

6.6.2 Onderzoek

In opdracht van de provincie Zuid-Holland is door Geofox-Lexmond BV in 2010 een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd. In eerder stadium, te weten 2006 en 2007, is reeds een drietal verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen het plangebied geen consequenties heeft voor de voorgenomen functiewijziging. Het plangebied kan dan ook worden aangemerkt als 'onverdachte locatie'. Wel dient bij vrijkomende grond rekening gehouden te worden met de toepasbaarheid van de grond. Het slib dat vrijkomt uit de vaargeul is niet toepasbaar en dient direct afgevoerd te worden. In het Hof van Cyrene, gelegen buiten het plangebied, zijn wel verontreinigingen aangetroffen met asbest en zware metalen. De noodzakelijke sanering van deze locatie is inmiddels afgerond.

6.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging in het plangebied.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen bestemmingen voor kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde, waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken.

Groepsrisico (GR) en invloedsgebied

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

6.7.2 Onderzoek

Omgeving in relatie tot ontwikkeling

De nieuwe bestemmingen die met dit inpassingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn niet (beperkt) kwetsbaar vanuit het aspect externe veiligheid. Er is vanuit dit aspect geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

Ontwikkeling in relatie tot omgeving

In het Basisnet Water is de Delftse Schie opgenomen als binnenvaartcorridor zonder toetsafstand. Dat betekent dat voor ruimtelijke ontwikkelingen geen verantwoording zal hoeven te worden afgelegd voor het Groepsrisico en er geen beperkingen gelden voor het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied

Risico op vogelaanvaringen

In de op 1 november 2009 in werking getreden wijziging van de Wet luchtvaart is Rotterdam The Hague Airport aangewezen als burgerluchthaven van nationale betekenis waarvoor het Rijk bevoegd gezag is/blijft. Tegelijkertijd zijn het Besluit burgerluchthavens en de Regeling burgerluchthavens in werking getreden. Deze nieuwe regelgeving bepaalt dat ruimtelijke randvoorwaarden voor de luchthaven worden vastgelegd in een luchthavenbesluit. Hierin zal de begrenzing van het luchthavengebied en het daar omheen liggende beperkingengebied worden aangewezen.

In het luchthavenbesluit worden tevens de beperkingen ten aanzien van bouw en gebruiksmogelijkheden in de aangewezen gebieden opgenomen. De beperkingen hebben betrekking op externe veiligheid, geluid, obstakelvrije vlakken in verband met toenadering en vertrek van vliegverkeer en het functioneren van verkeersgeleidingssystemen, en de vliegveiligheid in verband met vogelaantrekkende werking. In het Besluit burgerluchthavens zijn de minimale eisen benoemd en de minimale omvang van het beperkingengebied voor vliegveiligheid uit oogpunt van vogelaantrekkende werking die in het luchthavenbesluit dienen te worden opgenomen.

In verband met de vliegveiligheid is het niet rechtstreeks toegestaan om nieuw water of moerasgebied van meer dan drie hectare te realiseren. In het gebied wordt circa drie hectare nieuw water gerealiseerd in combinatie met natuurvriendelijke oevers en een vispaaiplaats. Dit is het minimum vereiste programma op grond van de Kaderrichtlijn Water/Provinciaal waterplan en de eisen aan een nieuwe vaarweg.

Er is een Fauna-effectonderzoek (Bijlage 6)uitgevoerd voor dit project door Bureau Waardenburg. De conclusie uit het onderzoek is dat het gehele project ten opzichte van de huidige inrichting nauwelijks een aantrekkende werking op risicovolle soorten heeft. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een toename van het recreatief gebruik in het gebied ten opzichte van de huidige situatie. Ganzen vormen door hun grootte en vliegbewegingen een risico voor het vliegverkeer. Bij voldoende recreatief gebruik wordt voor deze soort het gebied minder aantrekkelijk als broedgebied en als opgroeigebied. Daartoe worden tevens enkele aanvullende beheermaatregelen aanbevolen (tijdelijk aangepast peilbeheer paaiplaats, afrastering teen dijken en maaien rietoever).

Aanvullend is door Bureau Waardenburg onderzocht wat de effecten zijn van alleen het uitvoeren van de bochtafsnijding, zonder het realiseren van de brug. Dit omdat hiervoor nog een afzonderlijk besluitvormingstraject wordt doorlopen. Ook dan is de conclusie dat er een beperkte invloed is op de vogelaantrekkende werking en dat uit oogpunt van vliegveiligheid een acceptabele situatie ontstaat. Voorwaarde is dat enkele aanvullende beheermaatregelen worden toegepast zoals het aanbrengen van afrasteringen en tijdelijk aangepast peilbeheer bij de vispaaiplaats.

6.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de beoogde planontwikkeling.

6.8 Flora en Fauna

6.8.1 Toetsingskader

Natuurbeschermingswet 1998

Bij de planvorming moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt in beschermde gebieden, zoals de aangewezen gebieden in de Vogel- en Habitatrichtlijn, natuurmonumenten en landschapsgezichten.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en gaat uit van drie verschillende beschermingsregimes:

  1. categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
  2. categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  3. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten:

  1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang;
  2. er is geen alternatief; en
  3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Aan alle criteria moet worden voldaan.

De Flora- en faunawet is voor dit inpassingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.8.2 Onderzoek

Het gebied dat is onderzocht (Bijlage 7) wordt begrensd door de Delftse Schie, waarbij de Kethelsekade en Schiekade nog tot het onderzoeksgebied worden gerekend. De westgrens wordt gevormd door het fietspad dat over het dijklichaam tussen het gebied en bedrijventerrein Noordwest loopt. Het grootste deel van het onderzoeksgebied bestaat uit kortgemaaid of begraasd grasland met een klein aantal smalle sloten. Binnen dit geheel van weilanden bevinden zich twee deelgebieden met een ander karakter. Het eerste betreft een woning (het oude Veerhuis) met omringende beplanting aan de oostkant van het gebied, gelegen aan de Kethelsekade. Het tweede is een bosperceel gesitueerd aan de uiterste zuidrand van het onderzoeksgebied, ter hoogte van de zuidwaartse aftakking van de Delftse Schie. Het bosperceel bestaat onder meer uit verschillende Essen en Gewone esdoorns van tientallen jaren oud.

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998)

Het plangebied ligt niet in een als Natura-2000 of natuurbeschermingswet aangeduid natuurgebied. Het gebied behoort niet tot een gebied dat valt onder de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oude Maas' bij Spijkenisse ligt op ruim 10 kilometer.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Het plangebied bestaat in hoofdzaak uit laaggelegen veenweiden en sloten, een bosperceel en een met groen omgeven woning. De voorkomende natuurwaarden zijn in hoofdzaak gekoppeld aan de aanwezige begroeiing. Volgens de beschikbare gegevens en veldindrukken zijn in het plangebied de volgende beschermde soorten aanwezig:

  • grondgebonden zoogdieren: Waterspitsmuis en Muskusrat;
  • vogels: waargenomen soorten die gebruikmaken van het weidegebied, van de bebossing en het struweel bij het Hof van Cyrene en in de randstroken en op overige terreindelen zijn: Grote Canadese Gans, Grauwe Gans, Nijlgans, Wilde eend, Krakeend, Waterhoen, Kievit, Scholekster, Kleine mantelmeeuw, Houtduif, Bosuil, Ransuil, Grote bonte specht, Tjiftjaf, Fitis, Tuinfluiter, Zwartkop, Bosrietzanger, Nachtegaal, Merel, Winterkoning, Roodborst, Koolmees, Pimpelmees, Groenling, Spreeuw, Kauw en Zwarte kraai;
  • vleermuizen: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis;
  • vissen: Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad en Tiendoornige stekelbaars.

In het onderzoeksgebied zijn geen beschermde plantensoorten, amfibieën, weekdieren en libellen aangetroffen.

Samenvattend is in het onderzoeksgebied een exemplaar van de Waterspitsmuis waargenomen. De hoogst gelegen sloten en oevers aan de oostzijde van het plangebied (Kethelsekade) worden blijkbaar gebruikt als leefgebied, de westzijde lijkt veel minder geschikt. Het gebied is zeer arm aan weidevogels. Er zijn slechts drie territoria van Kievit gevonden. Overige weidevogelsoorten ontbreken geheel. Er zijn in het hele gebied geen vaste rust- of verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes van vleermuizen gevonden. Alle waarnemingen hadden betrekking op foeragerende dieren. Een opvallende concentratie van drie soorten vleermuizen gebruikte een donker gedeelte van de beschut gelegen watergang buiten de noordwestgrens van het onderzoeksgebied. Van overige soortgroepen zijn geen beschermde vertegenwoordigers aangetroffen.

Bomenrij

In december 2013 is een aanvullend onderzoek (Bijlage 8) uitgevoerd naar de eventuele beschermde functionaliteit van de westelijke bomenrij voor vleermuizen. Het gaat om een dubbele rij van overwegend populieren. Deze populieren doen mogelijk dienst als vliegroute, paarverblijfplaats of foerageerplaats van bepaalde soorten vleermuizen. Het onderzoek heeft uitgewezen hoe groot het belang van de bomen is voor deze dieren en welke mitigerende maatregelen nodig zijn om bepaalde functionaliteiten voor de dieren te behouden. Ook is gekeken naar de kwaliteit van de bomen als eventuele broedplaats van vogels. Ten slotte is gekeken naar de potenties voor beschermde plantensoorten in de nabijheid van de bomenrijen.

Tijdens de veldbezoeken zijn twee soorten vleermuizen vastgesteld, te weten de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. Er zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen gevonden in de onderzochte bomen. Vrijwel alle waarnemingen van baltsende dieren hadden betrekking op dieren in vlucht.

Wanneer alle populieren worden gekapt, wordt geen beschermd leefgebied van de vastgestelde Gewone dwergvleermuis en/of Ruige dwergvleermuis weggenomen. Daarnaast is de kans dat er dieren worden gewond of gedood nihil. Er zijn namelijk geen beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen vastgesteld in de bomen en de bomenrij functioneert niet als essentiële vliegroute tussen belangrijke leefgebieden. Bovendien blijft met de aanwezigheid van de watergang voldoende insectenrijk foerageergebied aanwezig dat tevens kan worden gebruikt als baltsplaats, zoals ook nu al werd waargenomen. Wel verdwijnt een deel van de beschutting van het foerageer- en baltsgebied van deze soorten waarmee er enige mate van kwaliteitsverlies van het leefgebied optreedt. Dit is echter geen grond voor aanvraag van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Immers, er wordt met de kap van de bomen, gelet op de rol die deze bomen vervullen voor de soorten in kwestie, geen essentieel leefgebied van de dieren weggenomen.

De bomenrijen zelf, alsmede de struiklaag eronder, vormen een geschikte nestlocatie voor diverse vogelsoorten. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Er zijn diverse exemplaren van de Brede wespenorchis aangetroffen in de strook tussen bomenrij en sloot. Deze soort staat in tabel 1 van de FFwet, waarvoor een vrijstelling geldt met betrekking tot bescherming van leefgebied. Overige vanuit de FFwet bezien relevante soorten zijn niet waargenomen en/of worden op basis van de voedselrijke gesteldheid van de bodem niet verwacht.

6.8.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat:

  • uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, moet zekerheid zijn verkregen dat geen overtredingen van de Flora- en faunawet optreden;
  • de aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren;
  • in het gebied is een streng beschermde soort aangetroffen, de Waterspitsmuis. In dat kader is ontheffing aangevraagd en verleend ex artikel 75 van de Flora en faunawet. Deze ontheffing is 3 januari 2011 verleend. Er is beroep tegen de ontheffing ingesteld. Tijdens de zitting van de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 31 oktober 2012 is het beroep tegen de verleende ontheffing ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep tegen betreffende uitspraak ingediend, waarmee de ontheffing onherroepelijk is;
  • bij de kap van bomen dient te worden voorzien in vervangende bomen die op termijn voor een vergelijkbare beschutting zorgen als de bestaande bomenrij;
  • de overige aangetroffen soorten die voorkomen in het plangebied in het kader van de voorgenomen activiteit geen ontheffing nodig is.

Indien bovenstaande in acht wordt genomen, bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

6.9 Duurzaamheid

De gemeente Rotterdam heeft in het programma Duurzaam tien opgaven geformuleerd om een schone, groene en gezonde stad te realiseren. In de periode tot en met 2014 zijn de volgende opgaven centraal gesteld:

  1. Vooroplopen bij het verminderen van de CO2-uitstoot.
  2. Verbeteren van de energie-efficiëntie.
  3. Omschakelen naar duurzame energie en biomassa als grondstof.
  4. Bevorderen van duurzame mobiliteit en transport.
  5. Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht.
  6. Groener maken van de stad.
  7. Vergroten van duurzame investeringen en bevorderen van duurzame producten en diensten.
  8. Vergroten van het draagvlak voor duurzaamheid en verankering van duurzaamheid in onderwijs en onderzoek.
  9. Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering.
  10. Bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling.

In deze paragraaf is toegelicht hoe het project Bochtafsnijding Delftse Schie bijdraagt aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Rotterdam.

Duurzaamheidsaspecten in het project

Het project bochtafsnijding sluit aan op de ambitie van Rotterdam om de CO2-uitstoot te verminderen. De maatschappelijke kosten-baten analyse van de bochtafsnijding laat zien dat door een lager brandstofverbruik en hogere efficiency van het vervoer er minder uitstoot van schadelijke stoffen is. Het gaat hierbij niet alleen om CO2, maar ook om stoffen zoals NOx en fijnstof (PM10). Door de uitstoot van deze stoffen te verminderen, wordt het broeikaseffect tegengegaan en wordt de luchtkwaliteit verbeterd. Bovendien kunnen op de nieuwe vaarweg grotere schepen ingezet worden, waardoor mogelijk minder vervoerbewegingen over de weg plaatsvinden. Dit komt niet alleen ten goede aan een vermindering van CO2-uitstoot, maar bevordert tevens duurzame mobiliteit en transport over water.

Een grote belaster op het gebied van energieverbruik is verlichting. Vanwege de recreatiefunctie van de wandelpaden is er daarom voor gekozen de wandelpaden niet te verlichten.

Tevens zijn er gunstige duurzaamheidseffecten op het gebied van water en bodem. De waterkwaliteit wordt verbeterd door de toepassing van natuurvriendelijke oevers in de bestaande, nieuwe vaarweg en in de sloten op het eiland. Er zal een vispaaiplaats worden gerealiseerd. Naast waterkwaliteit is door het project een nieuw gecreëerde hoeveelheid waterberging mogelijk. Verder vindt op het te creëren eiland de afwatering van wandelpaden plaats door natuurlijk afwatering/semi-verharding. Tot slot heeft de polder een gesloten watersysteem.

De natuur en ruimte zijn tevens duurzaamheidsaspecten waaraan dit project een grote bijdrage levert. Zo vindt een versterking van de landschappelijke kwaliteit van de polder plaats, waardoor de belevingswaarde toeneemt. De cultuurhistorische waarde wordt benadrukt door de accentuering van de kade. Door de toepassing van de eerder genoemde natuurvriendelijke oevers in de vaarwegen en in de polder en de paaivijver wordt de biodiversiteit vergroot. Het ruimtebeslag voor de nieuwe vaarweg is beperkt tot een minimum.

Door het verleggen van de vaarweg voor de beroepsvaart neemt de afstand tot de woningen toe, waardoor de geluidsbelasting op de woningen zal afnemen. Ook zal overlast van licht worden verminderd door het voorkomen van het binnenschijnen van licht 's avonds/'s nachts. Naast vermindering van de overlast door licht, lucht en geluid wordt de leefomgeving verbeterd doordat het eiland beter bereikbaar is en de recreatiemogelijkheden worden verbeterd op het eiland.

hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid

De realisatie van de bochtafsnijding, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is opgenomen in het Meerjarenprogramma Provinciale Infrastructuur 2010 t/m 2024 (MPI) onder projectnummer EVW010509. Dit MPI is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 29 september 2009 en de totale benodigde investeringen door Provinciale Staten op 11 november 2009. De voor de uitvoering benodigde middelen zijn derhalve beschikbaar en komen onder meer voort uit subsidiegelden (Synergiegelden Kaderrichtlijn Water en FES-bijdragen).

Ten aanzien van de medewerking van betrokken overheden (o.a. de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Delfland) zijn (financiële) afspraken gemaakt over onder meer de inbreng van gronden en beheer en onderhoud. Daarmee is voldoende inzicht in de financiële haalbaarheid van de plannen en acht de provincie acht het project financieel uitvoerbaar.

hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Gebruikelijk is dat inspraak, vooroverleg en het horen van de gemeenteraad plaatsvindt op basis van een voorontwerp inpassingsplan. Inspraak en vooroverleg hebben echter al plaatsgevonden op basis van inhoudelijk nagenoeg identieke gemeentelijke plannen, waaronder het wijzigingsplan. Die reacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Zienswijzennotitie Wijzigingsplan 'Bochtafsnijding Delftse Schie'

Inspraak op het voorontwerp inpassingsplan is niet wettelijk verplicht. Bovendien krijgt iedereen nog conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) de gelegenheid om zienswijzen in te dienen op het ontwerp inpassingsplan. Daarom wordt afgezien van hernieuwde inspraak en een voorontwerp inpassingsplan. Wel wordt invulling gegeven aan artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dat het vooroverleg met betrokken overheden verplicht stelt (zie §8.2).

Informatiebijeenkomsten

Tijdens de voorbereiding van dit project zijn door de initiatiefnemer op gezette tijden informatiebijeenkomsten gehouden voor belanghebbenden en omwonenden. Het doel van deze bijeenkomsten is gericht op het creëren van draagvlak voor het project en het mogelijk maken van inbreng. De volgende bijeenkomsten zijn gehouden:

  • informatieavond 27 september 2007 waarin de start van het project is toegelicht;
  • informatieavond 28 oktober 2009 waarin de verschillende varianten en de voorkeursvariant zijn gepresenteerd;
  • schetsbijeenkomst 4 februari 2010 waarin in workshops voorstellen en ideeën zijn geïnventariseerd;
  • presentatiebijeenkomst 1 april 2010 waarin het 'concept schetsontwerp' is gepresenteerd;
  • informatiebijeenkomst 10 juni 2010 waarin het 'concept voorlopig ontwerp' is gepresenteerd;
  • informatieavond 12 september 2012, waarin de stand van zaken is toegelicht;
  • informatieavond 23 mei 2013 over de westelijke bomenrij;
  • gesprekken met bewonersgroepen op 19 december 2013 over de westelijke bomenrij.

De reacties tijdens en naar aanleiding van de bijeenkomsten zijn voor zover mogelijk verwerkt in het plan. Tevens zijn op diverse momenten nieuwsbrieven verspreid en zal de initiatiefnemer omwonenden en belangstellenden tijdens het vervolg blijven informeren.

8.2 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vooroverleg gepleegd met betrokken gemeenten en Hoogheemraadschap. Dit vooroverleg heeft al plaatsgevonden bij de gemeentelijke plannen en is herhaald bij het inpassingsplan. Er is sprake van een continu proces van afstemming met de betrokken overheidsinstanties. Hoe met de reacties van deze instanties, die als zienswijzen zijn ingediend, is omgegaan, is beschreven in de 'Nota van beantwoording en wijziging, Ontwerp Inpassingsplan en m.e.r.-beoordeling 'Bochtafsnijding Delftse Schie', te Rotterdam', opgenomen als Bijlage 9 bij dit inpassingsplan.

8.3 Zienswijzen

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 4 februari 2014 het ontwerp inpassingsplan vastgesteld en bepaald dat bij de voorbereiding van het inpassingsplan geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld (m.e.r-beoordelingsbesluit).

Het ontwerp inpassingsplan, met daarin opgenomen de overwegingen bij het m.e.r.-beoordelingsbesluit, heeft van 14 februari tot en met 27 maart 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden door eenieder op het ontwerp inpassingsplan mondeling en schriftelijk gemotiveerde zienswijzen kenbaar worden gemaakt aan de Provincie Zuid-Holland.

In totaal zijn 22 zienswijzen op het ontwerp inpassingsplan ingediend. Voor een overzicht van de ingebrachte zienswijzen, de reactie daarop en de gevolgen voor het vast te stellen inpassingsplan wordt verwezen naar Bijlage 9.

bijlagen

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels

artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan Bochtafsnijding Delftse Schie met identificatienummer NL.IMRO.9928.DOSx2011x005591IP-VA01 van de provincie Zuid-Holland;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 afgewerkte maaiveld
  1. de gemiddelde hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond;
  2. bij hellende terreinen: het hoogste punt van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond
1.4 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.5 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.6 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.11 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.12 water:

waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.13 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.14 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam;

artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 peil:
  1. bij bouwen boven of op het water: het gemiddelde waterpeil;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In het geval van een brug en aanbrug is het aansluitende afgewerkte maaiveld de bovenkant van het wegdek.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.

hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet-, fietspaden e.d.;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een brug;
  3. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals straatmeubilair, met een maximale inhoud van 10 m3 (al dan niet ondergronds), bovenleidingsmasten, bruggen, duikers;
  2. kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes e.d., waarvan de inhoud maximaal 80 m3 mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'brug' bedraagt maximaal 6 m.
3.2.2 Medebestemming

Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waterstaat - Waterkering', 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' danwel 'Waarde - Archeologie - 2' is voor het bouwen het bepaalde ter zake in genoemde bestemming mede van toepassing.

artikel 4 Verkeer - Wegverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken;
  2. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een brug;
  6. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Wegverkeer' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval, openbare nutsvoorzieningen met een inhoud van maximaal 60 m³, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.;
  3. bouwwerken, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,20 meter boven maaiveld;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'brug' bedraagt maximaal 2 m.
4.2.2 Medebestemming

Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waterstaat - Waterkering' dan wel Waterstaat - Waterstaatkundige functie is voor het bouwen het bepaalde ter zake in genoemde bestemming mede van toepassing.

artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een brug.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.
  2. de bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'brug' bedraagt maximaal 6 m.
5.2.2 Medebestemming

Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde ter zake in genoemde bestemming mede van toepassing.

artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 6.3.1.

6.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 6.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan.

6.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q werkzaamheden
  1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
6.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit inpassingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

6.3.4 Vergunning

Vergunning wordt verleend, nadat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkeringen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Verbod

Ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering', niet binnen bedoelde zone worden gebouwd.

7.2.2 Uitzondering op verbod

Het bouwverbod bedoeld in 7.2.1 geldt niet voor:

  1. bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming 'Waterstaat - Waterkering';
  2. (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit inpassingsplan;
  3. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
7.2.3 Toegestane bouwwerken

Ten behoeve van de functie waterstaat - waterkering mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals kademuren, duikers, keerwanden, beschoeiingen e.d.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering', mits het belang van de waterkering hierdoor niet wordt geschaad.

7.3.2 Advies

Alvorens vergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de dijkbeheerder, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.

artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering' niet binnen bedoelde zone worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', mits het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad.

8.3.2 Advies

Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van het waterschap, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.

hoofdstuk 3 Algemene regels

artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan Bochtafsnijding Delftse Schie.

Heading 1

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Phasellus nec tortor eu risus pulvinar scelerisque ac sit amet tortor. Class aptent taciti sociosqu ad litora torquent per conubia nostra, per inceptos himenaeos. Aliquam erat volutpat. Quisque nec porta orci, eu condimentum neque. Mauris vulputate efficitur maximus. Sed non massa ac augue commodo efficitur quis facilisis leo. Mauris sit amet neque nisi. Vivamus ut magna eu nisl finibus luctus. Maecenas et ligula eu nisl tempor tristique.

Heading 2

Quisque quis pretium purus, et accumsan purus. Sed ornare quam in suscipit tincidunt. Cras pulvinar augue neque, non condimentum purus porta in. Nunc urna massa, ullamcorper vel rhoncus nec, consectetur eget turpis. Pellentesque quis porttitor lacus. Fusce bibendum vitae diam at scelerisque. Pellentesque suscipit leo at libero luctus, in mattis diam tincidunt. Nullam non nunc ligula. Nam rhoncus tincidunt condimentum. Duis pellentesque diam nec tincidunt feugiat. Nunc at velit leo. Nam erat lacus, viverra eu sagittis eget, rhoncus vitae massa. Nulla vitae venenatis dolor. Fusce id vestibulum risus. In et volutpat orci.

Fusce finibus ex elit, eget posuere risus feugiat at. Nullam quis laoreet lectus. Integer tempus pellentesque felis eget vulputate. Nullam vitae pellentesque mi, vel aliquet lectus. Cras volutpat venenatis venenatis. Fusce scelerisque maximus orci, ullamcorper vehicula sapien. Nulla eget ipsum enim. Vivamus lorem massa, lacinia nec fermentum ut, eleifend ac nunc.

Cras venenatis, ante et interdum consequat, eros nunc maximus risus, in dictum orci nisl malesuada dui. Quisque quis sagittis ante. Fusce venenatis ex id vehicula viverra. Aliquam a nunc non ante rutrum vestibulum. Morbi venenatis urna a aliquam accumsan. Nullam ac dictum mauris, et lacinia velit. Aenean ornare, ante non molestie viverra, nisi neque sodales urna, bibendum tincidunt velit turpis sit amet ex.

Fusce ut pulvinar orci. Pellentesque diam ipsum, dictum ut augue non, consequat sollicitudin ligula. Vestibulum sodales lacinia quam, ut fringilla magna semper vel. Suspendisse accumsan blandit augue vestibulum auctor. Etiam pretium magna ut felis porta bibendum. Sed ligula metus, posuere vitae mauris quis, malesuada consectetur diam. Nulla eget pulvinar purus. Cras suscipit condimentum felis, sit amet luctus massa fermentum in. Etiam et rutrum nisl. Nam eget eleifend nunc, in dapibus massa. Donec hendrerit, purus eget lobortis vulputate, magna nunc placerat dui, in vulputate nisi sem eu dolor. Aenean lobortis enim a imperdiet ultricies. Aenean fringilla semper efficitur. Phasellus ornare tempor convallis.